In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021, hebben eisers, [naam eiser] en [naam eiseres], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Het college had hen een boete opgelegd van € 8.300,00 wegens vermeende grove schuld in de schending van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers eerder een uitkering ontvingen die door het college was ingetrokken en dat zij een boete opgelegd kregen na een voornemen van het college. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit ongegrond.
Tijdens de zitting op 2 november 2021 hebben eisers hun standpunten toegelicht, waarbij zij betwistten dat er sprake was van grove schuld en stelden dat de hoogte van de boete onterecht was vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eisers, afgelegd tijdens een verhoor zonder dat hen op hun zwijgrecht was gewezen, niet als bewijs konden dienen voor de boete. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de opgelegde boete, maar dat er wel voldoende grondslag was voor het vaststellen van een schending van de inlichtingenplicht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.