ECLI:NL:RBZWB:2021:6341

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_578
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1) en de Participatiewet in het kader van uitkeringsnormen voor gehuwden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ZZP’er, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door de ISD Brabantse Wal. Eiser en zijn echtgenote hadden een uitkering aangevraagd in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1), maar kregen slechts één uitkering naar de norm van gehuwden toegekend. Eiser was het hier niet mee eens en vond het onrechtvaardig dat hij en zijn echtgenote, beiden ZZP’ers, niet elk een aparte uitkering ontvingen, terwijl hij had gehoord dat andere partners in vergelijkbare situaties wel twee uitkeringen kregen.

De rechtbank overwoog dat de Tozo 1 regeling onder uitzonderlijke omstandigheden is opgezet om snel steun te bieden aan ZZP’ers die door de coronacrisis in financiële problemen waren geraakt. De wetgever had ervoor gekozen om de regeling te koppelen aan de Participatiewet, waardoor eiser en zijn echtgenote als gezamenlijk rechtssubject werden aangemerkt. Dit betekende dat zij recht hadden op één uitkering naar de norm van gehuwden, ongeacht hun status als ZZP’er.

Eiser stelde dat de regeling onbillijk was en dat er in zijn geval ook twee uitkeringen toegekend zouden moeten worden. De rechtbank concludeerde echter dat de wetgever bewust had gekozen voor deze regeling en dat de Tozo 1 correct was uitgevoerd door de ISD. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat de bijstandsnorm voor gehuwden voldoende werd geacht voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud voor twee personen in een gezamenlijke huishouding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/578 PW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] ,

eiser
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,

(ISD Brabantse Wal; de ISD),verweerder.
Zitting hebben:
mr. C.E.M. Marsé, rechter,
en
mr. J.M. van Sambeek, griffier.

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2020 (primaire besluit) heeft de ISD aan eiser en zijn echtgenote een uitkering in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1) toegekend naar de norm van gehuwden.
In het besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de ISD het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 november 2021. Eiser was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.P.C. Roverts – van der Bom.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank aansluitend mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser is het niet eens met het feit hij en zijn echtgenote, beiden werkzaam als ZZP’er, samen slechts één Tozo 1 uitkering, naar de norm van gehuwden, toegekend hebben gekregen. Eiser ervaart dit als oneerlijk, omdat hem uit zijn vriendenkring is gebleken dat in het geval van partners waarvan de één werkzaam is als ZZP’er en de ander in loondienst werkt, ook eenmaal een Tozo 1 uitkering wordt verstrekt, waardoor zijn vriend en partner financieel beter af zijn.
Beoordeling
2.1
De rechtbank overweegt dat niet uit het oog mag worden verloren dat de Tozo 1 onder uitzonderlijke omstandigheden tot stand is gekomen. De regeling is binnen een kort tijdsbestek in het leven geroepen om snel tijdelijke steun te kunnen bieden aan ZZP’ers die buiten hun invloedsfeer door de coronacrisis financieel werden geraakt. Om de regeling makkelijk(er) uitvoerbaar te maken, heeft de wetgever ervoor gekozen de regeling te koppelen aan bestaande wetgeving, namelijk de Participatiewet (en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004). De rechtbank benadrukt dat met de regeling niet beoogd is om het inkomensverlies volledig te compenseren. Beoogd is te voorkomen dat ZZP’ers door het plotseling wegvallen van inkomsten onder het bestaansminimum zouden geraken.
Omdat de Tozo gekoppeld is aan de Participatiewet, worden eiser en zijn echtgenote aangemerkt als een ‘gezamenlijk rechtssubject’. Zij hebben daardoor gezamenlijk recht op één uitkering naar de norm van gehuwden [1] . Dat geldt ook wanneer beide partners ZZP’er zijn. De ISD heeft de Tozo 1 dus correct uitgevoerd door aan eiser en zijn echtgenote een uitkering naar de norm van gehuwden toe te kennen.
2.2
Eiser stelt zich in de kern op het standpunt dat de Tozo regeling op dit punt onbillijk en onredelijk is. Volgens eiser zou, in het geval van partners die beiden als ZZP’er werkzaam zijn, ook twee maal een Tozo uitkering moeten worden toegekend.
2.3
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser zo dat deze is gericht tegen de Tozo 1 zelf.
De Tozo 1 is een algemeen verbindend voorschrift. In artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat tegen een algemeen verbindend voorschrift geen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling staat echter niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.
2.4
Deze toetsing houdt in dat algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn, door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen.
2.5
Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. [2] De rechter heeft echter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. [3]
2.6
De rechtbank overweegt dat uit de nota van toelichting bij de Tozo blijkt dat de wetgever aandacht heeft gehad voor eventuele nadelige gevolgen van de snelheid waarmee de regeling tot stand is gebracht. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om in het geval van partners die beiden werkzaam zijn als ZZP’er aansluiting te zoeken bij de norm voor gehuwden uit de Participatiewet. Daarbij heeft de wetgever erkend en geaccepteerd dat de Tozo op dit punt wellicht niet optimaal is.
2.7
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de in de Tozo gemaakte keuze de terughoudende toets als bedoeld in overwegingen 2.4 en 2.5 niet kan doorstaan. Daarbij heeft zij ook in aanmerking genomen dat de bijstandsnorm voor gehuwden voldoende wordt geacht voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud voor twee personen die een gezamenlijke huishouding voeren.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 5 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie artikelen 3 en 21 van de Participatiewet.