ECLI:NL:RBZWB:2021:6298

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en terugvordering door UWV na schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de intrekking van zijn WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de uitkering met terugwerkende kracht heeft ingetrokken, omdat de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser ontving vanaf 16 november 2010 een WIA-uitkering, maar het UWV ontdekte dat hij vanaf 10 februari 2012 op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte, waaronder autohandel en het exploiteren van een hennepkwekerij. Eiser had deze activiteiten niet gemeld bij het UWV, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering en de vordering van een terugbetaling van € 188.408,83. De rechtbank bevestigde dat het UWV voldoende bewijs had verzameld om aan te tonen dat eiser zijn verplichtingen niet was nagekomen. Echter, de rechtbank beperkte de periode van intrekking tot 10 februari 2012 tot 19 maart 2019, omdat er geen bewijs was dat eiser na deze datum nog steeds zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de intrekking van de uitkering betrof.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8101 WIA

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 januari 2020 (primair besluit 1) heeft het UWV eisers recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 10 februari 2012 beëindigd [de rechtbank leest: ingetrokken].
In het besluit van 28 januari 2020 (primair besluit 2) heeft het UWV eiser laten weten dat hij over de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 januari 2020 een bedrag van € 188.408,83 bruto moet terugbetalen.
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde, en mr. J.W. van Schaik namens het UWV.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving vanaf 16 november 2010 een WIA-uitkering, aanvankelijk voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Vanaf 29 september 2015 ontving hij een WIA-uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Op 1 maart 2016 heeft de politie in een garage op eisers adres een hennepkwekerij aangetroffen. De politie heeft vervolgens aan het UWV laten weten dat eiser is aangemerkt als verdachte in verband met een hennepkwekerij. Een toezichthouder van het UWV is daarna een onderzoek gestart naar eisers activiteiten en werkzaamheden met betrekking tot de hennepkwekerij. Het onderzoek is gaandeweg uitgebreid naar andere activiteiten en werkzaamheden van eiser. Over het onderzoek is op 25 november 2019 gerapporteerd in het Onderzoeksrapport handhaving themaonderzoek (hierna: het rapport). Geconcludeerd is dat eiser niet aan het UWV heeft gemeld dat hij werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen en dat bij zijn woning een hennepkwekerij is aangetroffen.
Het UWV heeft vervolgens met het primaire besluit 1 eisers recht op WIA-uitkering met ingang van 10 februari 2012 beëindigd [de rechtbank leest: ingetrokken], omdat het recht daarop door eisers activiteiten (overige niet verzekeringsplichtige arbeid) en onduidelijkheid daarover niet is vast te stellen.
In het primaire besluit 2 heeft het UWV eiser laten weten dat hij over de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 januari 2020 bruto € 188.408,83 heeft ontvangen zonder dat hij daar recht op had, en dat hij dat bedrag moet terugbetalen. Hierbij is overwogen dat eiser de juiste informatie die van belang is voor het vaststellen van zijn WIA-uitkering niet heeft doorgegeven aan het UWV.
2.
Standpunt van het UWV
Het UWV heeft in het bestreden besluit eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Volgens het UWV is het bestreden besluit gebaseerd op zorgvuldig onderzoek, waarin bij diverse instanties om informatie is gevraagd. Eisers activiteiten in de autohandel en -restauratie hadden een bedrijfsmatig karakter. Ook heeft eiser zich bezig gehouden met het via Marktplaats verkopen van allerlei artikelen. Bovendien heeft eiser zich bezig gehouden met het vervaardigen van en handelen in drugs (hierna: drugsgerelateerde activiteiten). Volgens het UWV moeten eisers activiteiten worden gezien als activiteiten waarmee geldelijk voordeel kan worden behaald. Deze activiteiten kunnen van invloed zijn op het recht op uitkering. Eiser had de activiteiten, het tijdsbeslag en zijn inkomsten daaruit daarom moeten melden aan het UWV, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft evenmin een administratie bijgehouden. Hierdoor is sprake van het niet nakomen van de inlichtingenplicht en kan het recht op WIA-uitkering niet worden vastgesteld.
Het UWV heeft 10 februari 2012 als begindatum van de intrekking van de uitkering genomen, omdat op die datum het bedrijf [naam bedrijf] is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Eiser maakte bij zijn advertenties en posts op diverse sites gebruik van deze bedrijfsnaam om zijn activiteiten onder de aandacht te brengen.
Het UWV vordert vanaf 10 februari 2012 de volledige uitkering bruto terug.
Eisers gezondheidsproblemen en mogelijke financiële problemen als gevolg van de terugvordering vormen geen dringende reden om van intrekking en terugvordering af te zien.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het UWV dient, nu het een belastend besluit betreft, feiten te stellen en aannemelijk te maken, maar heeft ten onrechte volstaan met vermoedens of niet verifieerbare gegevens. In het rapport wordt slechts een subjectieve indruk weergegeven, zonder dat objectieve gronden worden aangevoerd op grond waarvan wordt gesteld dat eiser over de gehele periode de betreffende activiteiten verricht heeft.
Ook is voor eiser niet duidelijk wat de aanleiding was voor het onderzoek door het UWV.
Het is bovendien niet aannemelijk dat eiser gedurende de hele periode die activiteiten heeft verricht, omdat hij vanaf 2015 een IVA-uitkering ontvangt. Ook is sprake van een urenbeperking van vier tot vijf uur per dag, ongeveer 20 uur per week.
Verder hadden de activiteiten, zoals het opknappen van auto’s, geen bedrijfsmatig karakter. Ze moeten gezien worden als een hobby. De auto’s die op eisers naam hebben gestaan, hadden geen of nagenoeg geen waarde. Uit de belastingaangifte over de betreffende jaren blijkt ook dat er geen noemenswaardige inkomsten zijn gegenereerd. Bovendien is nooit voldaan aan het urencriterium dat de Belastingdienst hanteert. Ook rechtvaardigt een enkele inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet de conclusie dat eiser wel bedrijfsmatig bezig zou zijn geweest. Verder wogen de kosten niet op tegen de opbrengsten. Ook eisers activiteiten op Marktplaats leverden niet veel op.
Eiser heeft geen inkomsten uit de hennepkwekerij genoten. Uit de berekening door Enexis van het wederrechtelijk verkregen voordeel volgt dat de hennepkwekerij maar een beperkte periode aanwezig kan zijn geweest, namelijk 112 dagen. De hennepkwekerij kan daarom hoogstens leiden tot intrekking en terugvordering over een korte periode.
Eiser wist niet dat hij zijn activiteiten en inkomsten moest melden bij het UWV.
Verder is de uitkering nog lang doorgelopen nadat eiser uitleg had gegeven aan het UWV. Daarom vraagt eiser zich af of gesteld kan worden dat hij in die periode de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser stelt ook dat het UWV zijn inkomsten had moeten schatten.
Eiser heeft de rechtbank tot slot gevraagd om het UWV te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep en tot vergoeding van de wettelijke rente over de ten onrechte niet uitbetaalde uitkering.
4.
Wettelijk kader
In artikel 27, eerste lid, eerste zin, van de WIA is onder andere bepaald dat een verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekt, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV.
In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA is bepaald dat het UWV een beschikking op grond van deze wet herziet of intrekt, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
In het derde lid is bepaald dat het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
In artikel 77, eerste lid, van de WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV wordt teruggevorderd.
In het vijfde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Belastend besluit
Volgens vaste rechtspraak is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Slechts in uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan gevallen waarin het toekennen of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend [1] .
De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit, waarbij met terugwerkende kracht vanaf 10 februari 2012 het recht op WIA-uitkering is ingetrokken en als gevolg daarvan alles wat vanaf die datum aan uitkering is betaald van eiser wordt teruggevorderd, een belastend besluit is. Dat betekent dat op het UWV de verplichting rust om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook - in het geval van betwisting – om die feiten aannemelijk te maken [2] .
5.2
Beoordelingsperiode en rechtsvraag
De rechtbank stelt vast dat het UWV in het primaire besluit 1 en in het bestreden besluit geen einddatum voor de intrekking heeft genoemd. De te beoordelen periode loopt daarom wat betreft de intrekking van 10 februari 2012 tot en met de datum van het primaire besluit 1, dus 24 januari 2020.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de periode van 10 februari 2012 tot en met 24 januari 2020 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft gehad en door dit niet te melden de inlichtingenplicht jegens het UWV heeft geschonden. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dient te worden beoordeeld of het (aanvullende) recht op uitkering kan worden vastgesteld en te worden bezien of (een gedeelte van) de uitkering die over de periode van 10 februari 2012 tot en met 31 januari 2020 is uitbetaald, moet worden teruggevorderd.
5.3
Onderzoeksactiviteiten van het UWV
De rechtbank stelt vast dat de toezichthouder van het UWV in het kader van het onderzoek de volgende onderzoeksactiviteiten heeft verricht:
- het onderzoeken van de verkregen informatie van de politie naar aanleiding van de doorzoeking bij eiser op 1 maart 2016. Hiertoe behoren het proces-verbaal over het aantreffen van een hennepkwekerij in de garage/schuur bij de woning en de processen-verbaal van verhoor van eisers partner op 1 en 3 maart 2016, en van eiser op 2 en 3 maart en 8 mei 2016,
- het raadplegen van diverse systemen van het UWV,
- het raadplegen van het systeem van de RDW,
- het raadplegen van het systeem van de Kamer van Koophandel,
- het verrichten van internetonderzoek, met name op Facebook,
- het opvragen van informatie bij de Belastingdienst over 2012 en daarna,
- het opvragen van bankafschriften bij de ING vanaf 16 november 2010,
- een gesprek van toezichthouders met eiser op 4 december 2018,
- het opvragen van informatie bij de gemeente [plaatsnaam 1] over een bezoek op 3 juli 2018 van de integraal toezichthouder van de gemeente aan de woning van eiser,
- het opvragen van gegevens bij Marktplaats vanaf 16 november 2010,
- het opvragen van stukken bij eiser.
Verder heeft het UWV aan de hand van de factuur van Enexis van 15 maart 2016 die eiser bij het UWV heeft ingeleverd, het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend.
5.4
Werkzaamheden
Periode van 16 november 2010 tot 5 december 2018
De rechtbank is op basis van het onderzoek van oordeel dat het UWV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich vanaf 10 februari 2012 regelmatig heeft bezig gehouden met autohandel en -restauratie. Uit de stukken blijkt dat in de periode van 16 november 2010 tot 5 december 2018 gedurende kortere of langere tijd 39 kentekens op eisers naam hebben gestaan. Bovendien heeft de politie op 2 maart 2016 in een pand in [plaatsnaam 1] dat door eiser gehuurd werd, zes voertuigen aangetroffen, waarvan er vier op eisers naam stonden, een op naam van iemand anders en een geen kentekenplaat en geen chassisnummer had. Verder hebben eiser en zijn partner in 2016 tegen de politie verklaard dat eiser auto’s opknapt en verkoopt. Eiser heeft dit op 4 december 2018 ook gezegd tegen de toezichthouders van het UWV. Bovendien plaatste eiser in de periode van 5 juli 2011 tot en met augustus 2018 diverse keren op zijn eigen Facebookaccount posts die verwijzen naar de verkoop/handel in auto’s, carwrapping en de verkoop van auto-onderdelen. Dit deed hij vanaf 1 november 2012 met zijn eigen account ook in de openbare groep op Facebook met de naam [naam bedrijf] . [naam bedrijf] is de eenmanszaak van eisers partner, die op 10 februari 2012 bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, omvang en het terugkerende karakter van deze activiteiten, geen sprake was van incidentele handel en restauratie. Het UWV heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de activiteiten moeten worden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden. Anders dan eiser meent, is hier geen sprake van activiteiten die enkel als hobby zijn aan te merken.
Periode van 16 november 2010 tot en met 19 maart 2019
De rechtbank is van oordeel dat het UWV ook voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich vanaf 10 februari 2012 geregeld heeft bezig gehouden met de verkoop van goederen via Marktplaats. Uit de gegevens die het UWV van Marktplaats heeft ontvangen, blijkt dat eiser in de periode van 16 november 2010 tot en met 19 maart 2019 diverse soorten artikelen, zoals auto’s, auto-onderdelen, aanstekers, sleutelhangers, motoraccessoires en Harley Davidsonkleding op Marktplaats te koop heeft aangeboden. Het emailadres dat daarbij werd gebruikt, was dat van eiser.
Gelet op de aard en omvang van de activiteiten op Marktplaats en de lange periode waarin de advertenties zijn geplaatst, heeft het UWV zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake was van incidentele verkoop van privégoederen, maar van op geld waardeerbare werkzaamheden. Dat, zoals eiser tijdens de zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd, vaak dezelfde advertenties op Marktplaats zijn herhaald, doet hier niet aan af, alleen al omdat eiser deze stelling niet met concrete en controleerbare bewijsstukken heeft onderbouwd.
Periode van november 2015 tot 1 maart 2016
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de politie op 1 maart 2016 een hennepkwekerij met 420 planten heeft aangetroffen in de garage bij eisers woning. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
In het licht van vaste rechtspraak [3] rechtvaardigt de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de garage bij eisers woning het vermoeden dat eiser betrokken is geweest bij de exploitatie daarvan. Het is vervolgens aan eiser om met overtuigende, objectieve en controleerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd.
Eiser heeft in 2016 tegenover de politie verklaard dat niet hij, maar ene [naam eigenaar] eigenaar was van de hennepkwekerij en dat eiser de ruimte enkel ter beschikking heeft gesteld. Hij heeft dat echter niet met objectieve en controleerbare gegevens onderbouwd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat eiser zelf de hennepkwekerij exploiteerde. Die exploitatie moet daarom worden beschouwd als op geld waardeerbare werkzaamheden van eiser.
Periode van 3 januari 2011 – 1 maart 2016
Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser in de periode van 3 januari 2011 tot 1 maart 2016 in drugs heeft gehandeld. De rechtbank wijst in dit verband onder meer op de drie telefoons die de politie op 1 maart 2016 onder eiser in beslag heeft genomen. Daarop staan tekstberichten waarin druggerelateerde zaken werden besproken over de periode van 3 januari 2011 tot en met 29 februari 2016. Verder heeft eiser op 18 mei 2016 tegen de politie verklaard dat hij in 2010 of 2011 is begonnen met het adverteren hiervoor, dat hij vanaf 2011 handelt in drugs en soms vijf klanten per maand had. Ook de verkoop van drugs moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden.
Eisers beroepsgrond dat het niet aannemelijk is dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, omdat hij al vanaf 2015 een IVA-uitkering ontvangt en voor hem als medische beperking onder meer een urenbeperking geldt, treft geen doel. Het gaat er bij het beantwoorden van de vraag of iemand op geld waardeerbare werkzaamheden verricht niet om of iemand daartoe in juridisch medisch opzicht in staat is, maar of hij die werkzaamheden daadwerkelijk (heeft) verricht.
5.5
Schending van de inlichtingenplicht
Tussen partijen staat vast dat eiser bij het UWV geen melding heeft gemaakt van de hiervoor besproken activiteiten. De rechtbank stelt vast dat de door eiser ondernomen activiteiten in het maatschappelijk verkeer op geld waardeerbare werkzaamheden betreffen. De omvang van die werkzaamheden en eventuele inkomsten daaruit zijn van belang voor de vaststelling van het recht op een WIA-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank had dit eiser redelijkerwijs duidelijk kunnen en moeten zijn. Hij heeft dus zijn inlichtingenplicht geschonden.
Dat eiser naar eigen zeggen niet wist dat hij deze activiteiten moest melden aan het UWV, doet hier niet aan af. De rechtbank overweegt dat eiser in de verschillende besluiten die hij vanaf 25 november 2010 van het UWV heeft gekregen, is geïnformeerd over zijn inlichtingenplicht. Voor zover daarover bij eiser twijfel bestond, had hij daarin aanleiding moeten zien om contact op te nemen met het UWV om duidelijkheid te krijgen.
Dat eiser de activiteiten met betrekking tot auto’s zelf als een hobby beschouwde, ontsloeg hem niet van de inlichtingenverplichting, omdat het erom gaat dat het op geld waardeerbare werkzaamheden waren.
De rechtbank constateert met eiser dat er een geruime tijd zit tussen de ontvangst door het UWV van de melding in maart 2016 en de start van het onderzoek door het UWV in 2018. Dit doet echter niet af aan eisers inlichtingenplicht, ook gedurende die periode.
5.6
Vaststellen van het recht op uitkering
Eiser heeft aangevoerd dat het UWV een schatting had moeten maken van zijn werkzaamheden en inkomsten, en alleen de genoten inkomsten in mindering had moeten brengen op zijn uitkering. Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn inkomsten moeten worden vastgesteld op het bedrag van € 50.829,92, het door het UWV vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij. Dit bedrag moet in mindering worden gebracht op de terugvordering. Volgens het UWV kan echter vanaf 10 februari 2012 het recht op een WIA-uitkering niet worden vastgesteld en moet de gehele WIA-uitkering worden ingetrokken en teruggevorderd.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen concrete en controleerbare gegevens over zijn werkzaamheden en inkomsten over de in geding zijnde periode heeft verstrekt. Eiser heeft verklaard dat hij geen administratie of boekhouding van zijn activiteiten heeft bijgehouden.
Duidelijk is wel dat de inkomsten van eiser enige omvang moeten hebben gehad gelet op het grote aantal transacties en de bedragen die op zijn bankrekeningen zijn gestort. Uit het onderzoek van het UWV blijkt dat op eisers bankrekeningen contante stortingen zijn gedaan ten bedrage van respectievelijk € 21.576,11en € 22.620,00 over de periode oktober 2010 tot augustus 2018, voor verkochte artikelen en verkochte auto-onderdelen. Verder heeft eiser zelf verklaard dat hij geld heeft verdiend met zijn hobby auto’s en dat hij met het klussen aan auto’s de huur van de loods betaalde. Hij heeft daarbij ook verklaard dat hij “in het zwart” werkte. In het licht van vaste jurisprudentie rechtvaardigt voorts het vermoeden van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de garage dat eiser uit de exploitatie hiervan inkomsten heeft genoten. Het UWV is daarbij uitgegaan van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals dat door het UWV is berekend. Ten slotte heeft eiser ook inkomsten gehad uit de handel in drugs, waarvan hij geen administratie heeft bijgehouden.
De bekende gegevens bieden echter onvoldoende aanknopingspunten om eisers inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Eiser heeft immers geen administratie bijgehouden, waaruit blijkt van gegevens over de omvang van zijn werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten. Verder heeft eiser zelf verklaard dat hij zwart werkte. Aan zwart werk is inherent dat niet is bijgehouden wat voor werkzaamheden hij heeft verricht en welke inkomsten hij daarmee heeft verworven.
Ook het subsidiaire standpunt van eiser, het vaststellen van de genoten inkomsten op het door het UWV berekende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij, volgt de rechtbank niet. Uit het dossier blijkt immers duidelijk dat eiser niet alleen werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij, maar nog veel meer andere werkzaamheden.
Het UWV heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het recht op een WIA-uitkering niet schattenderwijs kan worden vastgesteld en het recht op uitkering daarom niet (meer) kan worden vastgesteld.
5.7
Intrekking en terugvordering
Omdat het UWV het recht op uitkering niet (meer) kan vaststellen, volgt hieruit dat het UWV gehouden was de WIA-uitkering in te trekken.
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat de begindatum van de intrekking op 10 februari 2012 kan worden gesteld, omdat op die datum de eenmanszaak [naam bedrijf] is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en veel van eisers werkzaamheden aan dat bedrijf zijn gerelateerd. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, is de intrekking van de uitkering per die datum niet alleen gebaseerd op die inschrijving. Daaraan ligt naar het oordeel van de rechtbank immers ook een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek door het UWV ten grondslag, waarvan het onderzoek in het systeem van de Kamer van Koophandel slechts één van de onderzoeksactiviteiten is geweest.
De rechtbank is echter met eiser van oordeel dat uit het onderzoek door het UWV niet blijkt dat eiser over de gehele beoordelingsperiode de inlichtingenplicht heeft geschonden. Uit de hiervoor in rechtsoverweging 5.4 besproken periodes volgt dat sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht over de periode van 16 november 2010 tot 19 maart 2019. De intrekking vanaf 12 februari 2012 kan aldus in stand blijven.
Uit het dossier volgt ten aanzien van de einddatum dat het UWV na 19 maart 2019, de dag waarop informatie bij Marktplaats is opgevraagd, geen onderzoeksactiviteiten meer heeft verricht, terwijl het primaire besluit 1 dateert van 24 januari 2020. De einddatum van de intrekking dient dan ook naar het oordeel van de rechtbank 19 maart 2019 te zijn. Dat het UVW tijdens de zitting heeft gesteld dat eiser van 19 maart 2019 tot en met 24 januari 2020 waarschijnlijk is doorgegaan met zijn activiteiten die hij niet heeft gemeld, maakt dat niet anders. Die stelling van het UVW is een aanname en geen vaststaand feit. Op basis van een enkele aanname kan geen uitkering worden ingetrokken en teruggevorderd.
Het bestreden besluit is in zoverre op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Dit dient te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep en een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en om de periode waarover de WIA-uitkering wordt ingetrokken te beperken tot de periode van 10 februari 2012 tot 19 maart 2019.
Een dringende reden om van terugvordering af te zien is gesteld noch gebleken.
5.8
Conclusie
Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover het de periode van intrekking betreft. De rechtbank ziet, gelet op wat hiervoor is overwogen, aanleiding om het primaire besluit 1 te herroepen en de intrekking van de WIAuitkering te beperken tot de periode van 10 februari 2012 tot 19 maart 2019.
Dit betekent dat het bestreden besluit waar het de terugvordering betreft, niet in stand kan blijven. Het UWV dient in een nieuw besluit op bezwaar het nieuwe terugvorderingsbedrag te berekenen, uitgaande van een intrekking van de uitkering over de periode van 10 februari 2012 tot 19 maart 2019.
5.9
Schadevergoeding
Eiser heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de wettelijke rente over de ten onrechte niet uitbetaalde uitkering. Gelet op de hiervoor getrokken conclusie zou eiser weer recht op uitkering kunnen hebben vanaf 19 maart 2019. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het UWV een besluit te nemen over eisers recht op uitkering vanaf die datum en zijn eventuele aanspraak op wettelijke rente. Daarbij dient te worden aangesloten bij de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5.1
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het UVW de uitkering voor een te lange periode heeft ingetrokken, veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.030,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de WIA-uitkering wordt ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 19 maart 2019 tot en met 24 januari 2020;
  • stelt de periode waarover de WIA-uitkering wordt ingetrokken vast op de periode van 10 februari 2012 tot 19 maart 2019;
  • herroept in zoverre het primaire besluit 1 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit op bezwaar te nemen over de hoogte van het terugvorderingsbedrag met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.030,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en C.E.M. Marsé, leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 9 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.