Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende, een buitenlandse fiscale beleggingsinstelling, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat zij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet heeft aangetoond in te stemmen met een vervangende betaling, wat noodzakelijk is voor de teruggaafregeling. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor tegemoetkomingen op basis van de regeling van de afdrachtvermindering, omdat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting. Hierdoor bestaat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting, en ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn aangetekend op de hoogte gesteld van de beslissing.