ECLI:NL:RBZWB:2021:6231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_197
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijzondere bijstand voor dieetkosten

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling. Verzoekster had eerder een beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat haar maandelijkse bijzondere bijstand voor dieetkosten per 1 februari 2020 had beëindigd. Na een heroverweging van het besluit, heeft verweerder op 28 juli 2021 besloten om verzoekster een eenmalig bedrag van € 800,- voor dieetkosten toe te kennen en een maandelijkse vergoeding van € 66,66 voor de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen, er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank baseert zich op de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat een proceskostenvergoeding kan worden toegekend als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat de noodzaak om beroep in te stellen grotendeels te wijten was aan de handelwijze van verzoekster zelf, aangezien zij pas in beroep relevante medische informatie heeft overgelegd die eerder niet was verstrekt. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor een proceskostenvergoeding.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af en stelt dat er geen verplichting bestaat voor verweerder om het betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2021 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [naam woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de maandelijkse bijzondere bijstand voor dieetkosten met ingang van 1 februari 2020 beëindigd.
In het besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij medische informatie overgelegd (gedateerd 30 december 2020).
In het besluit van 28 juli 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoekster over de periode 1 februari 2020 tot en met
31 januari 2021 een eenmalig bedrag van € 800,- voor dieetkosten krijgt en over de periode 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022 een bedrag van € 66,66 per maand voor dieetkosten krijgt.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat ze zich verzetten tegen een veroordeling in de vergoeding van de proceskosten omdat de aanvraag op juiste gronden was afgewezen. Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag is uiteindelijk voldoende informatie verstrekt en is uit coulance ook een vergoeding toegekend over de periode 1 februari 2020 tot en met
31 januari 2021.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 28 juli 2021 dat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Uit vaste jurisprudentie [1] van de Centrale Raad van Beroep volgt dat in beginsel een proceskostenvergoeding wordt toegekend, indien vaststaat dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Dit is anders als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen, levert in beginsel niet een dergelijke omstandigheid op [2] .
Wel is daarvan sprake bij omstandigheden die liggen in het feit dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten was aan de handelwijze van de betrokkene zelf [3] . Bij een te late verstrekking van de informatie door de betrokkene ligt toewijzing van een proceskostenvergoeding niet voor de hand [4] .
De rechtbank overweegt dat de hiervoor aangegeven uitzondering zich in deze zaak voordoet. In het medisch advies dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit blijkt dat medische informatie dateert uit 2012. Terecht wordt daarom een recent medisch dieetvoorschrift van een behandelaar of diëtist nodig geacht om de verdere noodzaak van de verzochte bijzondere bijstand voor dieetkosten te onderbouwen. Dat was ook al vermeld in een medisch advies van een jaar eerder. Dat medische stuk heeft verzoekster pas in beroep overgelegd. Dat zij dat niet eerder heeft gedaan, komt voor rekening en risico van verzoekster. Er is dan ook niet voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte proceskosten. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. Evenmin bestaat er voor verweerder een verplichting om verzoekster het betaalde griffierecht te vergoeden (artikel 8:41, lid 7, van de Awb).

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 3 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.