ECLI:NL:RBZWB:2021:6087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake beheervergoeding voor campingbeheer

In deze zaak hebben eiseressen, vertegenwoordigd door mr. J.S. Pols, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Het college had in eerdere besluiten de beheervergoeding voor het beheer van camping [naam camping] vastgesteld. Eiseressen waren het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en het college had hun bezwaar tegen de besluiten niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft op 1 december 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat eiseressen geen procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit 1b, omdat dit besluit het primaire besluit 1a introk. Eiseressen hebben aangevoerd dat zij een zwaarwegend belang hebben bij de vernietiging van het primaire besluit 1b, zodat een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit 1a kan plaatsvinden. De rechtbank oordeelt echter dat het college terecht heeft gesteld dat eiseressen geen procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit 1a, omdat dit besluit inmiddels is ingetrokken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4886 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 december 2021 in de zaak tussen
1. [naam eiseres 1]te [plaatsnaam] ( [landnaam] ), en
2. [naam eiseres 2]te [plaatsnaam 2] ,
eiseressen,
gemachtigde: mr. J.S. Pols,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert,
verweerder,
gemachtigde: mr. T.N. Sanders.
Procesverloop
In het besluit van 9 april 2019 (primaire besluit 1a) heeft het college de beheervergoeding, die eiseressen op grond van artikel 14 van de Woningwet verschuldigd zijn voor het beheer van camping [naam camping] voor de periode van mei 2018 tot en met december 2018, vastgesteld op € 935.051,28.
In het besluit van 26 september 2019 (primaire besluit 1b) heeft het college het primaire besluit 1a ingetrokken.
Het college heeft het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit 1a op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen het primaire besluit 1b.
Bij het besluit, verzonden op 14 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseressen tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 september 2021.
Namens het college waren de gemachtigde en mr. S.M. Schipper, kantoorgenoot van gemachtigde, aanwezig, samen met mr. C.J.C. den Ouden en mr. M. Braspenning. Eiseressen en hun gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen

1.Feiten

Bij besluit van 23 juni 2017 heeft het college op grond van artikel 13b van de Woningwet het beheer van camping [naam camping] overgenomen gedurende één jaar na 23 juni 2017.
Het besluit van 23 juni 2017 was niet gericht aan eiseres sub 2 als exploitant van de camping en als eigenaar van de desbetreffende gronden, en aan eiseres sub 1, een buitenlandse vennootschap die stelt een hypotheekrecht te hebben op het recreatiepark en die stelt bij exploot van 15 juni 2017 het beheer van het recreatiepark te hebben overgenomen.
Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2017.
Bij de beslissing op bezwaar van 21 februari 2018 is het besluit van 23 juni 2017 vervolgens herroepen voor zover daarbij is bepaald dat het beheer één jaar duurt.
Artikel 14, eerste lid, van de Woningwet bepaalt -samengevat- dat indien er sprake is van beheer als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, het bevoegd gezag een beheervergoeding vaststelt die degene tot wie het in artikel 13b, tweede lid bedoelde besluit is gericht, aan het bevoegd gezag verschuldigd is ten behoeve van het beheer.
Bij drie besluiten van 27 november 2017, 20 februari 2018 en 16 juli 2018 heeft het college de beheervergoeding voor de periode 23 juni 2017 tot en met 30 april 2018 vastgesteld op in totaal € 4.904.300,-. Het bezwaar daartegen van eiseressen is bij besluit van 18 december 2018 ongegrond verklaard.
Bij het primaire besluit 1a heeft het college de beheervergoeding die eiseressen verschuldigd zijn voor de periode van mei 2018 tot en met december 2018 vervolgens vastgesteld op € 935.051,28. Eiseressen hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 10 mei 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:2124) heeft de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de drie eerdere besluiten over de beheervergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn was ontvangen. Het daartegen door eiseressen ingestelde verzet is bij uitspraak van deze rechtbank van 16 augustus 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:3739) ongegrond verklaard. De drie besluiten waarbij de beheervergoeding is vastgesteld tot een bedrag van € 4.904.300,- zijn daarmee onherroepelijk geworden.
Bij het primaire besluit 1b heeft het college het primaire besluit 1a ingetrokken. Het college heeft er daarbij op gewezen dat in rechte vast is komen te staan dat eiseressen voor de periode van 23 juni 2017 tot en met 30 april 2018 een beheervergoeding van in totaal
€ 4.904.300,- verschuldigd zijn. Gelet op de hoogte van deze vordering in verhouding tot het vermogen van eiseressen in Nederland zal de vordering vermoedelijk niet volledig inbaar zijn. Het college acht het daarom niet opportuun om kosten te maken om de resterende beheervergoedingen op te eisen. Het is in het financiële belang van de gemeente om het lopende proces ten aanzien van de vierde beheersvergoeding af te breken en (tijdelijk) af te zien van het vaststellen van nieuwe beheerkostenbeschikkingen. Het intrekkingsbesluit betekent niet dat het college meent dat het bezwaar gegrond was of dat het primaire besluit 1a onrechtmatig was, aldus het college.
Het college heeft het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit 1a mede gericht geacht tegen het primaire besluit 1b.
Het college heeft bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiseressen tegen de primaire besluiten, onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daaraan -samengevat- ten grondslag gelegd dat eiseressen geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de primaire besluiten.

2.Procesbelang in beroep?

Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat het beroep van eiseressen niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
De rechtbank volgt het college daarin niet. Eiseressen hebben procesbelang bij hun beroep. Dat procesbelang is gelegen in beantwoording van de vraag of het college het bezwaar van eiseressen in het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.

3.Bezwaar terecht niet-ontvankelijk?

Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseressen tegen beide primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De wens van eiseressen om een inhoudelijk oordeel te krijgen, leidt er niet toe dat zij procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van primair besluit 1b. Er is evenmin sprake van procesbelang bij het primaire besluit 1a, omdat dat besluit is ingetrokken, aldus het college.
Eiseressen kunnen zich daar niet mee verenigen. Zij hebben aangevoerd dat zij een zwaarwegend belang hebben bij de vernietiging van het primaire besluit 1b, zodat een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit 1a kan plaatsvinden. Wanneer de rechtbank het primaire besluit 1a als onrechtmatig beoordeelt, volgt daaruit dat ook de eerdere drie besluiten over de beheervergoedingen onrechtmatig zijn. Door de intrekking van het primaire besluit 1a met het primaire besluit 1b, onthoudt het college eiseressen op oneigenlijke wijze de mogelijkheid van een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit 1a. Het primaire besluit 1b is dan ook op oneigenlijke gronden genomen en onrechtmatig, aldus eiseressen.
De rechtbank overweegt dat een bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard als het procesbelang ontbreekt. Er is sprake van voldoende procesbelang als het doel dat eiseressen met het instellen van het bezwaar voor ogen stond ook daadwerkelijk met de uitkomst van de bezwaarprocedure kon worden bereikt en dit doel voor eiseressen van feitelijke betekenis was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseressen geen procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit 1b. Bij dat besluit is primair besluit 1a ingetrokken en eiseressen hebben in zoverre bereikt wat zij met het bezwaar tegen primair besluit 1a hebben beoogd. Dat eiseressen zich niet kunnen vinden in de motivering die aan het intrekken van het primaire besluit 1a grondslag ligt, maakt dat niet anders. Het college heeft het bezwaar, voor zover dat was gericht tegen het primaire besluit 1b, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ook het bezwaar voor zover dat was gericht tegen het primaire besluit 1a heeft het college terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het primaire besluit 1a is immers ingetrokken, zodat eiseressen geen belang meer kunnen hebben bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Het door eiseressen gestelde belang om via een oordeel over het primaire besluit 1a een oordeel te krijgen over de eerdere drie besluiten over de beheervergoeding leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit belang houdt onvoldoende rechtstreeks verband met het inmiddels ingetrokken primaire besluit 1a.
Het procesbelang is evenmin gelegen in het verkrijgen van een vergoeding van de in verband met de gemaakte kosten in bezwaar, aangezien in het bezwaarschrift niet om vergoeding van proceskosten is gevraagd.

4.Conclusie

Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. T. Peters en
mr. G.M.J. Kok, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 1 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.