ECLI:NL:RBZWB:2021:5997
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot uitkering op grond van de Participatiewet
In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin hun bezwaren tegen een eerder besluit zijn ongegrond verklaard. Het primaire besluit, genomen op 10 april 2020, hield in dat verzoekers vanaf 1 januari 2020 een (aanvullende) uitkering op grond van de Participatiewet zouden ontvangen, in plaats van de eerder verzochte datum van 1 januari 2019. Na het indienen van aanvullende stukken door verzoekers, heeft verweerder op 15 september 2021 besloten het bestreden besluit niet te handhaven en verzoekers alsnog de uitkering toe te kennen vanaf 1 januari 2019.
Verzoekers hebben vervolgens hun beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven zich te conformeren aan het besluit van de rechtbank, maar heeft ook opgemerkt dat verzoekers eerder de gelegenheid hadden om de benodigde informatie te verstrekken. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder aan verzoekers tegemoet is gekomen, er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Dit is gebaseerd op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat een proceskostenvergoeding alleen wordt toegekend als het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen, tenzij bijzondere omstandigheden zich voordoen. In dit geval was de noodzaak om beroep in te stellen te wijten aan de handelwijze van verzoekers zelf, die de benodigde informatie niet tijdig hebben aangeleverd. De rechtbank wijst daarom het verzoek om proceskostenveroordeling af.