Op 16 november 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek dat was ingediend door een gemachtigde namens verschillende partijen in civiele zaken. Het wrakingsverzoek was ontvangen op 4 november 2021 en betrof de rechter mr. Pauwels, die belast was met de behandeling van de zaken. De gemachtigde voerde aan dat er sprake was van een schijn van partijdigheid, omdat hij het niet eens was met de termijn die was gesteld voor het indienen van gronden in de procedure. Hij stelde dat deze termijn de rechten van de verdediging zou beperken, in strijd met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De gemachtigde kon niet onderbouwen dat de gestelde termijn een indicatie was van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter en verklaarde het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.
De beslissing werd op dezelfde dag openbaar gemaakt en er werd geen mondelinge behandeling van het verzoek gehouden, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De behandeling van de civiele zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens het wrakingsverzoek.