ECLI:NL:RBZWB:2021:5839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6183
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WW-uitkering voor statutair bestuurder

In deze zaak heeft eiseres, een statutair bestuurder van een besloten vennootschap, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WW-uitkering door het UWV. De rechtbank heeft op 12 november 2021 uitspraak gedaan. Eiseres was sinds de oprichting van haar bedrijf in 2012 de directeur en tot 2013 ook de enige aandeelhouder. In 2019 is zij ontslagen als bestuurder en heeft zij een WW-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) werd beschouwd. Eiseres betoogde dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst was, met een gezagsverhouding, en dat het UWV het vertrouwensbeginsel had geschonden door haar aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft de argumenten van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres wel degelijk in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond, omdat aan de criteria van arbeid, loon en gezag was voldaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6183 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. J.R. Beijnon,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 april 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de afwijzing van de aanvraag om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 juni 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en drs. S. Barto namens het UWV.
Op de zitting is het onderzoek geschorst. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3578) en 22 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:227) een standpunt in te nemen ten aanzien van de gezagsverhouding bij een statutair bestuurder/directeur van een besloten vennootschap (B.V.).
Op 29 juni 2021 heeft de rechtbank de schriftelijke reactie van het UWV ontvangen. Op 20 augustus 2021 heeft eiseres hierop gereageerd.
Op 1 oktober 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres was statutair bestuurder en directeur van [naam bedrijf] sinds de oprichting op 30 november 2012. Tot 15 juli 2013 was eiseres ook enig aandeelhouder van [naam bedrijf] Eisers heeft toen haar aandelen overgedragen aan [naam persoon] , die met ingang van 10 november 2015 de aandelen weer overdroeg aan [naam dochter eiseres] , dochter van eiseres.
De algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) van [naam bedrijf] heeft op 14 oktober 2019 besloten om de vennootschap vanwege bedrijfseconomische redenen te ontbinden en eiseres met ingang van 30 november 2019 te ontslaan als bestuurder van de vennootschap.
Op 25 november 2019 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd met ingang van 2 december 2019.
Op 27 november 2019 heeft het UWV om aanvulling van gegevens gevraagd, te weten een kopie van de arbeidsovereenkomst met werkgever [naam bedrijf] en een kopie van de ontslagbrief van deze werkgever.
Op 28 november 2019 heeft eiseres een kopie van de vaststellingsovereenkomst tussen haar en [naam bedrijf] naar het UWV gestuurd.
Op 5 december 2019 heeft het UWV (nogmaals) om verstrekking van voormelde ontbrekende stukken gevraagd.
Eiseres heeft op 6 december 2019 aan het UWV laten weten dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgesteld, maar dat deze in januari 2013 mondeling tot stand is gekomen.
Bij besluit van 11 december 2019 heeft het UWV aan eiseres een WW-uitkering toegekend van 1 januari 2020 tot en met 15 november 2021.
Op verzoek van het UWV is op 11 december 2019 een onderzoek inzake de verzekeringsplicht van eiseres ingesteld. Op 17 december 2019 heeft eiseres desgevraagd aan het UWV gegevens toegestuurd betreffende de onderneming. Aan de hand van dit onderzoek heeft het UWV geconcludeerd dat niet gesproken kan worden van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en dat eiseres derhalve niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen.
Bij primair besluit van 9 januari 2020 heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat zij met ingang van 1 januari 2020 geen recht heeft op WW-uitkering. Eiseres wordt door het UWV niet als werknemer gezien, omdat de gezagsverhouding tussen eiseres en de werkgever ontbrak.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 22 januari 2020 een bezwaarschrift ingediend.
De bezwaargronden zijn op 28 februari 2020 aangevuld.
Op 4 maart 2020 heeft het UWV verzocht om toezending van de statuten van [naam bedrijf] Eiseres heeft op 7 maart 2020 de akte van oprichting en de leveringsakte van aandelen aan het UWV toegezonden.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het geschil
2. In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd om eiseres een WW-uitkering te verstrekken. In het bijzonder gaat het om de vraag of eiseres verzekerd is als werknemer.
Standpunten van partijen
3. Eiseres voert aan dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat zij als werknemer verzekerd was. Zij heeft arbeid verricht tegen betaling van loon en er was sprake van een gezagsverhouding. Formeel had de AVA van [naam bedrijf] de bevoegdheid om eiseres als directeur aanwijzingen en instructies te geven en daarmee is de gezagsverhouding en de arbeidsovereenkomst volgens eiseres gegeven. Verder is volgens eiseres sprake van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat zij er met het besluit van het UWV van 11 december 2019 op mocht vertrouwen dat zij een WW-uitkering kreeg toegekend. Ten slotte levert de gang van zaken volgens eiseres strijd op met het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres niet als werknemer in de zin van de WW is te beschouwen. Het UWV stelt voorop dat sprake is een arbeidsovereenkomst als is voldaan aan drie kenmerken , te weten arbeid, loon en gezag. Volgens het UWV was gezien de feitelijke situatie geen sprake van een gezagsverhouding tussen [naam bedrijf] en eiseres. Eiseres hoefde zich immers niet te verantwoorden, haar werkzaamheden werden niet geëvalueerd en er werden geen gesprekken gevoerd over de kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden. Verder hoefde eiseres zich niet aan bepaalde werktijden te houden en/of zich aan voorschriften/afspraken te houden en had ze de vrijheid om te komen en gaan. Het feit dat eiseres zichzelf kon ontslaan, is volgens het UWV eveneens een indicatie dat er geen sprake was van een gezagsverhouding. Naar aanleiding van de op de zitting van 3 juni 2021 genoemde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft het UWV geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen. Deze zaak kan volgens het UWV niet met die uitspraken worden vergeleken, omdat eiseres – anders dan de statutair bestuurders in die uitspraken – niet over aandelen beschikt. Ten slotte is volgens het UWV geen sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat de herzieningsbeslissing binnen enkele dagen na de ingangsdatum van de uitkering is genomen, het recht op uitkering over die maand nog niet vast stond en er nog geen uitkering was uitbetaald.
Wettelijk kader
5. Artikel 15 van de WW bepaalt dat met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen de werknemer die werkloos is recht heeft op uitkering.
Artikel 3, eerste lid, van de WW bepaalt dat werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, is die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 7:610, eerste lid, van het BW bepaalt dat de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW wordt niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon die directeur-grootaandeelhouder is.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
Aan de orde is de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en aldus aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Gelet op artikel 3, eerste lid, van de WW is daarom relevant of eiseres een privaatrechtelijke dienstbetrekking met [naam bedrijf] had.
6.2
Volgens vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1066).
6.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres arbeid heeft verricht en hiervoor loon heeft ontvangen. In beroep ligt voor de beoordeling of sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking uitsluitend de vraag voor of eiseres in gezagsverhouding stond tot [naam bedrijf]
6.4
Volgens vaste rechtspraak is bij de beoordeling van de vraag of tussen een natuurlijke persoon (in dit geval eiseres) en een rechtspersoon (in dit geval [naam bedrijf] ) een gezagsverhouding bestaat niet van belang welke personen deel uitmaken van het orgaan van de rechtspersoon dat instructies aan die natuurlijke personen kan geven. Of materieel sprake is van een gezagsverhouding is bij die beoordeling niet relevant. Dit betekent dat de statutair bestuurder/directeur van een B.V., ook indien deze doorslaggevende zeggenschap heeft in de algemene vergadering van aandeelhouders van die vennootschap, voor die B.V. werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst indien hij zich verbonden heeft die werkzaamheden tegen loon te verrichten (HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9295; CRvB 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:227 en CRvB 11 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3578).
6.5
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres statutair bestuurder en directeur was van [naam bedrijf] De bestuurder van een besloten vennootschap is onderworpen aan het gezag van de AVA en kan worden ontslagen door de AVA. Dit betekent dat er sprake was van een (formele) gezagsverhouding tussen eiseres en [naam bedrijf] Of sprake is van een materiële gezagsverhouding is dan niet van belang.
Uit het voorgaande volgt dat aan de drie criteria voor een arbeidsovereenkomst is voldaan, zodat eiseres in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond ten opzichte van [naam bedrijf] en op grond van artikel 3, eerste lid, van de WW werknemer was in de zin van de WW.
De vraag of de bestuurder aandelen bezit is dan slechts relevant als sprake is van een directeur-grootaandeelhouder. Op grond van artikel 6 eerste lid en onder d, van de WW wordt de arbeidsovereenkomst tussen een B.V. en haar directeur in dat geval immers bij wijze van uitzondering niet als dienstbetrekking aangemerkt. In dit geval had eiseres geen aandelen, zodat van die uitzonderingssituatie geen sprake is.
Dit betekent dat het bestreden besluit op een onjuiste motivering berust en niet in stand kan blijven.
6.6
Gelet op het voorgaande behoeven de beroepsgronden van eiseres dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, geen bespreking meer.
Conclusie
7.1
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7.2
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7.3
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (bestaande uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 12 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.