ECLI:NL:RBZWB:2021:5664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8628
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake handhavingsverzoek door gemeente Noord-Beveland

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 12 mei 2021, waarin hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een handhavingsverzoek niet-ontvankelijk was verklaard. De opposanten, vertegenwoordigd door mr. B. Vermeirssen, hadden beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat de beslistermijn op het moment van het beroep nog niet was verstreken.

In de verzetzaak werd enkel beoordeeld of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De opposanten voerden aan dat er een kortere beslistermijn van toepassing was, omdat hun verzoek om handhaving eenvoudig en concreet was. De rechtbank concludeerde echter dat de termijn van acht weken, zoals vastgesteld in de Algemene wet bestuursrecht, redelijk was en dat de opposanten niet voldoende onderbouwd hadden dat er sprake was van een onhoudbare situatie die een kortere termijn rechtvaardigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de omstandigheid dat opposanten al lange tijd overlast ervaren, op zich onvoldoende is om een kortere beslistermijn te rechtvaardigen. De verzetrechter oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat de ingebrekestelling prematuur was en dat het verzet ongegrond was. De uitspraak van 12 mei 2021 blijft daarmee in stand. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8628 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 op het verzet van

[naam opposanten] en [naam opposanten] , te [naam woonplaats] , opposanten,

gemachtigde: mr. B. Vermeirssen.

Procesverloop

Opposanten hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een handhavingsverzoek van opposanten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland (het college).
Bij uitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposanten hebben bij brief van 28 juni 2021 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling heeft het beroepschrift als verzetschrift doorgezonden aan deze rechtbank, omdat deze rechtbank bevoegd is het verzet te behandelen. De rechtbank heeft het verzetschrift ontvangen op 30 juni 2021.
Opposanten hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De reden hiervoor is dat ten tijde van het beroep tegen het niet tijdig beslissen geen sprake was van een situatie waarin het college in gebreke was om tijdig een besluit te nemen, omdat op het moment van het beroep de beslistermijn nog niet was verstreken.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposanten voeren tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er dit geval een kortere beslistermijn van toepassing was, omdat het verzoek om handhaving eenvoudig en concreet was.
4. Opposanten hebben op 4 augustus 2020 bij het college een verzoek om handhaving ingediend wegens het niet naleven van maatwerkvoorschriften. Bij brief van 27 augustus 2020 hebben zij het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dat verzoek. Het college heeft op 11 november 2020 het verzoek om handhaving toegewezen.
Nu voor een beslissing op een verzoek om handhaving geen wettelijke termijn geldt, geldt op grond van artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Awb, een redelijke termijn die in elk geval na acht weken is verstreken. Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2910) kan in gevallen waarin de rechtsbescherming vereist dat snel wordt beslist en snel een voorziening kan worden gevraagd met het oog op een (dreigende) onomkeerbare of een onhoudbare situatie een kortere beslistermijn van enkele weken of – in uitzonderlijke gevallen – van slechts enkele dagen als redelijke termijn aangemerkt.
Naar het oordeel van de verzetrechter heeft de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij de redelijke beslistermijn van acht weken en bij de jurisprudentie van de CRvB. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 februari 2021 en 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2021:393 en ECLI:NL:RVS:2020:993) leidt de verzetrechter af dat ook de AbRS van oordeel is dat een termijn van acht weken in beginsel redelijk is, maar dat in (bijzondere) gevallen een kortere termijn redelijk kan zijn.
In dit geval hebben opposanten het college na een termijn van twee weken in gebreke gesteld. Daarmee stellen zij dat in dit geval een beslistermijn van twee weken redelijk is. De verzetrechter is met de rechtbank van oordeel dat deze termijn in dit geval te kort is. De omstandigheid dat opposanten al lange tijd overlast ervaren, is op zich onvoldoende om een kortere beslistermijn dan acht weken redelijk te achten. Opposanten kan worden toegegeven dat in dit geval al een last onder dwangsom was opgelegd en eenvoudig is vast te stellen wanneer sprake is van een overtreding. Bovendien is er op 2 augustus 2020 een controle geweest, waarbij overtredingen zijn geconstateerd. Uitgebreid onderzoek was dus niet meer nodig. Echter, het verslag van de controle is (pas) op 25 of 27 augustus 2020 opgemaakt. Deze termijn acht de verzetrechter op zich niet onredelijk. Het college kon dus pas vanaf eind augustus 2020 over het verslag beschikken en beslissen over het invorderen van dwangsommen. De verzetrechter acht het redelijk en zorgvuldig dat het college pas tot invordering overgaat nadat zorgvuldig is vastgesteld en gedocumenteerd dat een overtreding heeft plaatsgevonden. Dat daarvoor twee weken niet voldoende zijn acht de verzetrechter gezien de omstandigheden van dit geval niet onredelijk. Daarbij heeft de verzetrechter in aanmerking genomen dat opposanten niet met stukken hebben onderbouwd dat sprake is van een onhoudbare en/of de gezondheid bedreigende situatie.
De verzetrechter is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de ingebrekestelling en daarmee ook het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen prematuur was.
De vraag of de termijn waarop het college heeft beslist op het handhavingsverzoek (een termijn van ongeveer drie maanden) redelijk is, staat hier niet ter beoordeling.
5. In wat opposanten hebben aangevoerd ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 12 mei 2021. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 9 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.