ECLI:NL:RBZWB:2021:5617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake bijstandsuitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 7 maart 2017 een bijstandsuitkering ontvangt, bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Deze besluiten betroffen de opschorting en beëindiging van haar bijstandsuitkering per 1 augustus 2020 en de intrekking en terugvordering van de uitkering over de periode van 19 september 2018 tot 1 september 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij zij verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 september 2021. Eiseres was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een ambtenaar. De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk procesbelang had bij de beoordeling van haar bezwaren, ondanks dat het college de eerdere besluiten had ingetrokken. De rechtbank stelde vast dat het college onrechtmatig had gehandeld door de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren en dat eiseres recht had op een proceskostenvergoeding.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde het college om de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en beroep te vergoeden. De kosten in bezwaar werden vastgesteld op € 2.136,- en de kosten in beroep op € 1.496,-. Daarnaast diende het college het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers op 4 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/200 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M. Akça-Altun,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 augustus 2020 (primair besluit 1) heeft het college de bijstand per 1 augustus 2020 opgeschort.
In het besluit van 1 september 2020
(primair besluit 2) heeft het college de bijstand per diezelfde datum beëindigd en over de periode van 19 september 2018 tot 1 september 2020 ingetrokken en teruggevorderd.
In het besluit van 10 september 2020 (primair besluit 3) heeft het college het besluit van 1 september 2020 ingetrokken omdat daar enkele onduidelijkheden in stonden. De inhoud van de beschikking verandert niet. De uitkering wordt per 1 september beëindigd. Over de periode van 19 september 2018 tot 1 september 2020 wordt de uitkering ingetrokken en teruggevorderd.
In het besluit van 17 september 2020 (primair besluit 4) is eiseres meegedeeld dat het eerdere besluit van 1 september 2020 niet juist is. De bijstand had per 17 augustus opgeschort en beëindigd moeten worden. Het college zal alsnog een rechtmatigheidsonderzoek uitvoeren.
In het besluit van 12 oktober 2020 (primaire besluit 5) heeft het college het besluit van 17 september 2020 ingetrokken. Na een rechtmatigheidsonderzoek is besloten het recht op uitkering per 1 september 2020 voort te zetten en is de terugvordering over de periode van 19 september 2018 tot en met 1 september 2020 ingetrokken. Wel wordt een deel van de uitkering alsnog teruggevorderd. Gebleken is dat eiseres in 2019, zonder dit aan het college te melden, een gift heeft ontvangen voor een reis naar Zweden. Over de hoogte van het precieze terugvorderingsbedrag ontvangt eiseres nog bericht. Ook is aangekondigd dat aan eiseres wellicht nog een boete zal worden opgelegd in verband met schending van de inlichtingenplicht.
Tegen alle primaire besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 4 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Met het primaire besluit van 12 oktober 2020 zijn de eerdere besluiten van 10 augustus 2020, 1 september 2020, 10 september 2020 en 17 september 2020 komen te vervallen. Nu in het besluit van 12 oktober 2020 is meegedeeld dat het recht op uitkering met ingang van 1 september 2020 op oude voet wordt hervat en dat de eerder opgelegde terugvordering komt te vervallen, is er voor eiseres geen procesbelang meer. Procedureel had het een en ander wellicht anders geformuleerd moeten worden, maar dat maakt in dezen voor eiseres niets uit. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 23 september 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 7 maart 2017 een bijstandsuitkering.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten 1 tot en met 5, zoals genoemd onder het procesverloop, bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om een vergoeding van de gemaakte proceskosten.
Vervolgens is, zonder een hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat het college de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het procesbelang is gelegen in toekenning van een vergoeding van haar proceskosten in bezwaar. Het college is overgegaan tot het intrekken van de primaire besluiten 1 tot en met 4. Daarmee staat vast dat deze besluiten onrechtmatig zijn geweest en dat dit aan het college te wijten is. Het college had een proceskostenvergoeding moeten toekennen voor de kosten gemaakt in bezwaar tegen in ieder geval de eerste vier primaire besluiten.
Het college stelt zich in verweer op het standpunt dat de gang van zaken in het primaire proces niet heel netjes is verlopen, maar dat de bijstand uiteindelijk in het primair proces is hervat en de terugvordering van de baan is. Hierdoor is er in bezwaar geen procesbelang meer. Tot op heden loop het recht op uitkering zoals het toekend is. Het college verzoekt het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek op proceskostenveroordeling af te wijzen.
3. 1 Ter zitting is door de gemachtigde van de eiseres bevestigd dat het eiseres in deze procedure alleen nog gaat om een vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank zal de beoordeling van het beroep dan ook daartoe beperken.
3.2
Anders dan het college, is de rechtbank van oordeel dat eiseres wel een procesbelang heeft bij de huidige procedure. Ook wanneer aan de bezwaren van een belanghebbende volledig tegemoet is gekomen, bijvoorbeeld door een nader besluit, kan een belanghebbende een belang behouden bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaren als hij in zijn bezwaarschrift tijdig heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2403. Deze situatie is op eiseres van toepassing.
3.3
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.4
Met het bestreden besluit zijn de primaire besluiten 1 tot en met 4 (voor het eerst met duidelijke bewoordingen) herroepen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is met het herroepen in beginsel de onrechtmatigheid en de verwijtbaarheid daarvan aan het bestuursorgaan gegeven. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 5 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3695). Er is geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Met het herroepen van de primaire besluiten 1 tot en met 4, zijn de opschorting, intrekking en terugvordering van de baan en is de uitkering van eiseres per 1 september 2020 op oude voet hervat.
3.5
Het college is dan ook gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb gehouden om de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren tegen de primaire besluiten 1 tot en met 4 heeft moeten maken te vergoeden.
3.6
Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom gegrond worden verklaard en dat besluit zal worden vernietigd, voor zover het college daarbij heeft geweigerd de proceskosten in bezwaar tegen de primaire besluiten 1 tot en met 4 te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door verweerder in de proceskosten van bezwaar te veroordelen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.136,- (in totaal 4 punten voor het indienen van de vier afzonderlijke bezwaarschriften tegen de primaire besluiten 1 tot en met 4, die naar aard en inhoud van elkaar te onderscheiden zijn) met een waarde per punt van € 534,-.
3.7
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
3.8
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar is afgewezen;
  • bepaalt dat het college aan eiseres de kosten in bezwaar van € 2.136,- moet vergoeden en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr S.J.E. Loontjens, griffier, op 4 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.