In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade ongegrond verklaarde. Het college had eerder de aanvraag van appellant voor bijstand buiten behandeling gesteld en later een voorschot verstrekt, maar ook dat voorschot teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant wel degelijk procesbelang had bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag, omdat hij verzocht had om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, herroept het besluit van het college en oordeelt dat het college in de kosten van het bezwaar moet worden veroordeeld. De Raad stelt vast dat de terugvordering van het voorschot onterecht was, omdat de toekenning van bijstand met terugwerkende kracht de grondslag voor de terugvordering heeft doen vervallen. De proceskosten worden begroot op € 2.100,-, en het college moet het griffierecht vergoeden.