1.2.Naar aanleiding van een e-mail van het Landelijk Contact Sociale Recherche van
8 februari 2018, dat verzoekster in haar woning zou samenwonen met ene [naam] en dat zij beiden zowel een uitkering als inkomsten uit arbeid zouden hebben, is nader onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van verzoekster. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer dossieronderzoek gedaan, waarnemingen bij het opgegeven adres verricht, verbruiksgegevens van gas, water en elektriciteit opgevraagd en verschillende pogingen tot het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek gedaan. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 18 december 2020. Op basis hiervan heeft het college geconcludeerd dat verzoekster niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres, wat zij niet heeft gemeld. Hierdoor is het recht op bijstand van eiseres niet vast te stellen en is haar uitkering ingetrokken.
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat zij wel haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Zij erkent dat zij met haar kinderen gemiddeld drie keer per week bij haar moeder overnacht, maar zij is daar niet het merendeel van de week. Zij betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De ontstane situatie levert een onhoudbare toestand op, omdat zij niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud (eten en drinken, verzorging en voeding kinderen, huur). Het bestreden besluit is bovendien in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te vernietigen dan wel te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en te bepalen dat aan verzoekster met ingang van 1 januari 2021 bijstand dient te worden verstrekt ter hoogte van het voor haar geldende normbedrag, althans zodanige voorlopige voorzieningen te treffen dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit voor verzoekster worden weggenomen. Tevens heeft verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek op 29 januari 2021 diverse gegevens heeft ingediend over onder meer het energieverbruik en haar psychische klachten.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden doet waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5. De voorzieningenrechter staat eerst, ambtshalve, stil bij de vraag of en in hoeverre verzoekster spoedeisend belang heeft bij de behandeling van haar verzoek.
Nu verzoekster stelt dat zij en haar twee minderjarige kinderen afhankelijk zijn van haar bijstandsuitkering en die uitkering nu is beëindigd, heeft zij een spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over de intrekking van haar recht op bijstand vanaf 1 januari 2021. Door de intrekking van haar recht op bijstand over de twee eerdere perioden wordt verzoekster niet in haar actuele bestaan bedreigd. De voorzieningenrechter zal daarover dan ook geen voorlopig oordeel geven.
6. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 januari 2021, de datum met ingang waarvan het recht op bijstand is ingetrokken, tot en met 7 januari 2021, de datum van het bestreden besluit.