ECLI:NL:RBZWB:2021:5415

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering door UWV en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren op 29 december 1998, had op 22 januari 2019 een aanvraag ingediend voor beoordeling van zijn arbeidsvermogen. Het UWV weigerde deze aanvraag in een besluit van 9 april 2019, en verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond in een besluit van 14 januari 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 september 2021 werd het beroep besproken. Eiser was aanwezig, samen met zijn gemachtigde en zijn moeder, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van eiser in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat eiser op het beoordelingsmoment geen arbeidsvermogen had, maar dat dit ontbreken niet duurzaam was. De rechtbank oordeelde dat er nog behandelmogelijkheden waren die niet waren benut, zoals farmacotherapie.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat eiser geen recht had op een Wajong-uitkering. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden, en heeft het UWV veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed, en het UWV veroordeeld tot het betalen van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5235 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. J.J. Brosius,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2019 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen.
In het besluit van 14 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 september 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, [naam gemachtigde] (maatschappelijk werkster Emergis) en zijn moeder en namens het UWV mr. M.B.A. van Grinsven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser, geboren op 29 december 1998, heeft op 22 januari 2019 een aanvraag gedaan voor beoordeling arbeidsvermogen.
Bij primair besluit heeft het UWV geweigerd om aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij nog niet over voldoende werknemersvaardigheden beschikt. Het ontbreken van arbeidsvermogen wordt echter niet als duurzaam gezien.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd is. Het besluit voldoet niet aan de voorwaarden die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft verwoord in de uitspraak van 5 april 2018 [1] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft ten onrechte geen navraag gedaan bij de behandelend psychiater, maar heeft zijn standpunt gebaseerd op algemene termen die niet specifiek op eiser zien en dat niet verder medisch onderbouwd. Hetgeen de verzekeringsarts stelt is algemeen en niet gebaseerd op een op de medische situatie van eiser toegespitste beoordeling op de datum in geding. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt welke taak eiser zou kunnen uitvoeren.
Eiser stelt dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat ook niet kan ontwikkelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van psychiater [naam psychiater 1] van 9 juni 2021 overgelegd.
3.
Juridisch kader
Het juridisch kader, waaronder het beoordelingskader en het stappenplan die door het UWV worden gehanteerd, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Medische en arbeidskundige beoordeling
Aan het bestreden besluit heeft het UWV rapportages van arts [naam arts] , van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] , van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en van arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige B&B] ten grondslag gelegd.
De arts heeft eiser gezien, hem psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Voorts heeft de arts medische informatie van behandelend psychiater [naam psychiater 2] van 15 maart 2019 in zijn onderzoek betrokken. De arts heeft gerapporteerd dat eiser ASS, ADD en een disharmonisch intelligentieprofiel heeft. Zijn IQ wordt gemiddeld geschat. In de periode van eind december 2017 tot en met maart 2018 werd eiser gezien door een psychiater. Er werd toen gedacht aan een cluster A-persoonlijkheidsstoornis maar ook aan autisme. Momenteel lijkt er sprake te zijn van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Het is gezien de diagnoses, bij de aanvraag aanwezige medische informatie en de ontvangen informatie volgens de arts plausibel dat de problematiek en daaruit voortvloeiende beperkingen op het achttiende levensjaar aanwezig waren. De arts constateert dat eiser het spreekuur kan volhouden qua aandacht en in zijn vrije tijd doet hij aan gamen, tekenen en longboarden. De arts acht het dan ook plausibel dat eiser in staat is om een uur aaneengesloten te werken en minstens vier uur per dag belastbaar is, rekening houdend met de beperkingen. De arts heeft deze beperkingen vastgesteld conform ICF-terminologie. Het gaat om de volgende beperkingen:
  • in groepsverband ondernemen van enkelvoudige of meervoudige taken
  • om hulp vragen
  • het taxeren van de eigen mogelijkheden
  • begrijpen van gesproken boodschappen
  • communiceren/zich uiten
  • eigen gevoelens uiten
  • respect, betrokkenheid en sympathie tonen en beantwoorden
  • tolerantie van gedrag en in relaties tonen en beantwoorden
  • omgaan met kritiek
  • zich sociaal passend gedragen
  • hanteren van conflicten.
Na overleg met de arbeidsdeskundige is de arts gebleken dat eiser basale werknemers-vaardigheden en daarmee arbeidsvermogen mist. Volgens de arts is dit echter niet duurzaam. Uit de informatie van [naam psychiater 2] blijken behandelmogelijkheden die nog niet zijn benut. Farmacotherapie zou kunnen worden ingezet maar eiser staat daar niet voor open.
De arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd dat eiser momenteel nog niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat hij niet altijd in staat is om zijn afspraken met de werkgever na te komen. Dit komt deels omdat hij moeite heeft met het inschatten van zijn eigen mogelijkheden, met communiceren, met het tonen van respect en met betrokkenheid en tolerantie in gedrag en in relaties. Daarnaast is eiser min of meer aangewezen op een solistische functie en het in eigen tempo kunnen werken met veel begeleiding. Volgens de arbeidsdeskundige heeft eiser niet het vermogen om in een arbeidsorganisatie een taak te verrichten die resulteert in producten of diensten die een economische waarde hebben. De arbeidsdeskundige concludeert, na overleg met de arts, dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, omdat er nog behandel- en ontwikkelingsmogelijkheden zijn waarmee verbetering bereikt kan worden.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting, hem geobserveerd en dossieronderzoek verricht. Op basis van de beschikbare gegevens en zijn eigen bevindingen concludeert ook de verzekeringsarts b&b dat eiser momenteel nog geen arbeidsvermogen heeft, maar dat het ontbreken daarvan niet duurzaam is. Er is nog verbetering of winst te behalen waardoor wel voldoende arbeidsvermogen verkregen kan worden. Eiser heeft een beperkte gezondheid vanwege psychiatrische problematiek waarbij op het gebied van behandeling nog positieve stappen kunnen worden genomen. Er is sprake van een stabiel ziektebeeld met behandelmogelijkheden gericht op het verbeteren van het functioneren. Tot op heden werden de gangbare behandelingen onvoldoende benut. Uit de informatie van [naam psychiater 2] blijkt dat eiser een psychotisch toestandsbeeld bij afwezigheid van ziektebesef en daarmee ook ziekte-inzicht heeft. Essentieel bij de behandeling van een psychotisch toestandsbeeld zijn antipsychotica (neuroleptica). [naam psychiater 2] heeft aangegeven dat deze behandelmogelijkheid met farmacotherapie nog niet benut werd. De juiste medicatie kan eiser dichter bij de werkelijkheid brengen (realiteitsbesef), waardoor er een toename is van balans, rust en grip op zichzelf (zelfcontrole), met zelfbesef, zelfinzicht, ziekte-inzicht, alsook het openstaan voor aanvullende niet-medicamenteuze therapie. Steunende gesprekken, gesprekstherapie en cognitieve gedragstherapie kunnen eiser inzicht geven in zijn copingmechanismen, zijn gedrag en in zijn functioneren en deze op alle punten verbeteren. Het ontbreekt eiser volgens de verzekeringsarts b&b niet aan bekwaamheden om hierin te groeien of te leren, zeker niet bij het opklaren van het psychotisch toestandsbeeld. Eiser blijkt zich goed te kunnen concentreren (hij kan de hele dag gamen) en is niet verstandelijk beperkt. Vanuit medisch oogpunt is er geen contra-indicatie voor farmacotherapie, eerder een overduidelijke indicatie.
De arbeidsdeskundige b&b heeft gerapporteerd geen reden te zien om af te wijken van de conclusies van de arbeidsdeskundige. Ook volgens de arbeidsdeskundige b&b kan eiser een taak verrichten, maar beschikt hij nog niet over voldoende werknemersvaardigheden. Die zou hij door behandeling nog wel kunnen ontwikkelen waardoor het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
In beroep heeft de arbeidsdeskundige b&b aangegeven dat eiser in staat moet worden geacht om de taken handmatig auto’s wassen (taak 2104) en handmatig afwassen (taak 0303) uit te voeren.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt voor of het UWV op goede gronden aan eiser een Wajonguitkering heeft geweigerd.
Het UWV heeft gesteld dat eiser op de beoordelingsdatum geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar dat het ontbreken daarvan niet duurzaam is.
Het gaat bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. Als de betrokkene bezwaar maakt tegen het oordeel dat geen sprake is van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, zullen de verzekeringsarts b&b en/of de arbeidsdeskundige b&b, rekening houdend met alle medische en arbeidskundige gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, beoordelen of de inschatting van het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen gehandhaafd moet blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van de (verzekerings)artsen voldoende zorgvuldig geweest. De arts en de verzekeringsarts b&b hebben eiser gezien, hem psychisch onderzocht/ geobserveerd en dossieronderzoek verricht. Voorts heeft de arts medische informatie van behandelend psychiater [naam psychiater 2] van 15 maart 2019 in zijn onderzoek betrokken.
[naam psychiater 2] heeft in die informatie aangegeven dat in de huidige behandelcontacten er voornamelijk sprake is van formele denkstoornissen en bizarre gedachtes en inhoud, die in die mate aanwezig zijn dat het functioneren op de verschillende levensgebieden ernstig beperkt wordt en gesproken kan worden van een psychotisch toestandsbeeld bij afwezigheid van ziektebesef en daarmee ook -inzicht. De psychiater geeft de volgende diagnoses:
  • andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis
  • ASS
  • stoornis in cannabisgebruik
  • ongespecificeerd probleem verband houdend met niet gespecificeerde psychosociale omstandigheden
  • ouder-kindprobleem
  • ander probleem verband houdend met werk of werkloosheid.
Van gerichte behandeling is geen sprake omdat eiser dat vanuit achterdocht en verwardheid niet toelaat. Behandeling is vooral gericht op het opbouwen van contact. Volgens [naam psychiater 2] is farmacotherapie nog een behandelmogelijkheid. Die is nog niet benut. Eerder is met eiser farmaceutische behandeling besproken, maar hij staat hier vooralsnog niet voor open.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De rechtbank leidt uit de informatie van [naam psychiater 2] af dat er bij eiser voornamelijk sprake is van een psychotisch toestandsbeeld en dat er nog niet benutte behandelmogelijkheden zijn, namelijk farmacotherapie. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er met antipsychotica en vervolgens gespreks- en gedragstherapie, verbetering van eisers belastbaarheid mogelijk is. Dit oordeel vindt immers steun in de hiervoor aangehaalde informatie van [naam psychiater 2] . Gelet hierop hebben de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b de verwachting kunnen hebben dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie/basale werknemersvaardigheden zich bij eiser nog kunnen ontwikkelen.
Eiser betwist dat zijn mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog kunnen ontwikkelen. Hij heeft daarbij gewezen op informatie van psychiater [naam psychiater 1] . Uit die informatie blijkt dat eiser inmiddels, tijdens gedwongen opname bij Emergis, is gestart met (depot-antipsychotische) medicatie. Daarmee is slechts enige verbetering in zijn psychotische toestand opgetreden. De zeer moeizame contactname, zelfverwaarlozing en verwaarlozing van woon- en leefruimte blijven problematisch. Enige vorm van arbeid of dagbesteding lijkt volgens [naam psychiater 1] niet haalbaar.
Uit rechtspraak van de CRvB [3] kan worden afgeleid dat de beoordeling van de duurzaamheid een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op het beoordelingsmoment betreft, waarbij de omstandigheid dat ‑ achteraf bezien - die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de inschatting van de verzekeringsarts b&b op het beoordelingsmoment met betrekking tot eisers mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet juist is geweest. De informatie van [naam psychiater 1] is van na het beoordelingsmoment en kan niet worden meegenomen in de beoordeling van dit geschil.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat uit de informatie van [naam psychiater 1] mogelijk kan worden afgeleid dat eisers situatie is verslechterd. Hij kan in verband daarmee bij het UWV een verzoek tot herbeoordeling doen.
6.
Conclusie
Het UWV heeft kunnen stellen dat, alhoewel eiser op het beoordelingsmoment niet beschikt over arbeidsvermogen/basale werknemersvaardigheden, dat niet duurzaam is en er daarom geen recht op een Wajong-uitkering bestaat.
Het bestreden besluit dient echter te worden vernietigd, omdat het UWV pas in beroep heeft aangegeven welke specifieke taken voor eiser geschikt moeten worden geacht: ‘handmatig auto’s wassen’ en ‘handmatig afwassen’. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat behalve dat eiser de geschiktheid van voormelde taken niet expliciet heeft betwist, hij reeds vanwege het niet duurzaam ontbreken van basale werknemersvaardigheden geen recht heeft op een Wajonguitkering. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
7.
Schadevergoeding
Eiser heeft aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en hij heeft in verband daarmee verzocht een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is de coronacrisis een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn dan een termijn van twee jaar te hanteren. De termijn wordt met vier maanden verlengd. Daarbij is rekening gehouden met de periode waarin de gerechtsgebouwen gesloten waren en de vertraging die is ontstaan bij het inplannen van (verdaagde) zittingen.
Het bezwaarschrift is, blijkens de datumstempel, op 20 mei 2019 door het UWV ontvangen. Dit betekent dat de termijn van twee jaar en vier maanden op 20 september 2021 eindigde en dat de redelijke termijn met (afgerond) twee maanden is overschreden. Omdat er binnen zes maanden na 20 september 2021 uitspraak zal worden gedaan, heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 500,- (uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar). Eiser heeft op 20 mei 2019 bezwaar gemaakt en het UWV heeft op 14 januari 2020 een besluit genomen – circa acht maanden later, terwijl de behandelingsduur van het bezwaar maximaal een half jaar mag duren – waardoor de volledige vertraging van twee maanden is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van het UWV komt.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een
wegingsfactor 1).
Daarnaast wordt het UWV veroordeeld in de reiskosten van eiser. Deze kosten bedragen op basis van de kosten voor openbaar vervoer: € 8,80.
Omdat de rechtbank het primaire besluit niet heeft herroepen ziet zij geen aanleiding om het UWV te veroordelen in de kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het UWV tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.504,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 27 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Juridisch kader

WAJONG 2015
Artikel 1a:1
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
7. Bij de beoordeling, bedoeld in het zesde lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen ondersteunen.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
Deze nadere regels zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
SCHATTINGSBESLUIT ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSWETTEN
Artikel 1a
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
2. Een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.
Het UWV heeft in verband met de inwerkingtreding van de Wajong per 1 januari 2015 de methode Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft het UWV het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. Het Compendium dient te worden aangemerkt als een vaste gedragslijn.
In Bijlage 1 van het Compendium is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
  • er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
  • de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB: 2018:1018
2.zie onder meer de uitspraak van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB: 2018:1018)
3.bijvoorbeeld de uitspraken van 21 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1824) en 24 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1340)