4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het aantreffen van de verdovende middelen in de auto van verdachte
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 8 juli 2021 door de politie in zijn auto is gesignaleerd op de Moerdijkbrug (op de A16, van Rotterdam in de richting van de grensovergang Hazeldonk bij Breda) en even verderop bij een [naam 1] bij Zevenbergschen Hoek is staande gehouden voor een verkeerscontrole. Nadat een verbalisant een sterke hennepgeur rook vanuit het openstaande raam van de auto, werd met toestemming van verdachte de auto doorzocht. Daarbij werd onder meer een zakje hennep aangetroffen. Bij het openen van de kofferbak zagen verbalisanten afwijkingen aan de kofferbak die deden vermoeden dat er een verborgen ruimte in de auto zat. Toen de auto voor nader onderzoek was overgebracht naar het politiebureau werd daadwerkelijk een verborgen bergplaats in de kofferbak ontdekt. In deze ruimte lag een boodschappentas verstopt met gesealde goederen welke in beslag werden genomen. Blijkens de beslaggegevens, de bevindingen van de politie en diverse drugstests van het NFI bleek het hier te gaan om onder meer ongeveer 2 kilogram cocaïne, 727,93 gram heroïne en 226,9 gram hennep.
Er is evenwel geen bewijs dat verdachte ook amfetamine vervoerde. Van dit onderdeel in de tenlastelegging zal verdachte in elk geval worden vrijgesproken. De 457,08 gram die volgens een indicatieve test amfetamine zou zijn, bleek bij een NFI-test immers geen amfetamine te zijn (maar cocaïne).
Gelet op het vorenstaande is vast komen te staan dat verdachte verdovende middelen aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd.
Verlengde uitvoer
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van verlengde uitvoer, in de zin van artikel 1 vijfde lid van de Opiumwet.
Verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor bij de politie verklaard: “Als ik geweten had dat er drugs in mijn auto lag, was ik nooit naar Nederland gekomen of terug naar Frankrijk gereden.” Deze verklaring is kort na de aanhouding afgelegd en is wat de rechtbank betreft duidelijk: verdachte was met de drugs op weg naar Frankrijk.
Door verdachte is op zitting verklaard dat hij niet op weg was naar de Belgische grens, richting Frankrijk, maar naar Tilburg. Hij zou opdracht hebben gekregen om de drugs van Amsterdam naar Tilburg te brengen. Hij moest bij Tilburg de verkeersborden naar Tilburg-Centrum volgen en daarna op de parkeerplaats bij het eerste [naam 3] stoppen. Verdachte zou echter de afslag Tilburg-Centrum niet hebben gezien of hebben gemist en kreeg daarop nieuwe instructies dat hij naar een [naam 1] in Breda moest rijden. Kort nadat hij hoorde dat hij naar Breda moest rijden, werd hij al staande gehouden door de politie. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig om de volgende redenen.
De locatie waar verdachte is staande gehouden is niet in de omgeving van Tilburg gesitueerd. De afstand tussen Zevenbergschen Hoek en Tilburg is immers ongeveer vijftig kilometer. Het is daarom niet mogelijk dat verdachte kort voor zijn staande houding de afslag Tilburg-Centrum heeft gemist of toen überhaupt in de omgeving van Tilburg heeft gereden. Op de locatie waar verdachte is staande gehouden was kort daarvoor in het geheel ook geen afslag of weg richting Tilburg. Dit maakt de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig. De locatie waar verdachte is staande gehouden bevindt zich juist op de route naar de Belgische grens; namelijk op slechts ongeveer twintig minuten rijden van de grensovergang Hazeldonk.
Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij vanuit Amsterdam via Utrecht richting Tilburg zou zijn gereden ‒ wat een voor de hand liggende route is ‒, maar ook dat hij voorbij Dordrecht is gekomen. Dát levert juist geen logische route op, als de eindbestemming Tilburg zou zijn geweest.
Het is bovendien opmerkelijk dat verdachte geen nadere details van de [naam 1] in Tilburg en Breda heeft kunnen noemen, zoals een exact adres. Hij heeft alleen aangegeven dat het [naam 1] in Tilburg een [naam 2] zou betreffen. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte en/of zijn beweerdelijke opdrachtgever [naam 4] ervoor zouden kiezen om met een hoge straatwaarde aan drugs in de auto, zomaar op de gok naar een niet concreet aangeduid [naam 1] te rijden in de hoop dat dat het juiste zou zijn.
Bovendien heeft verdachte op zitting herhaaldelijk verklaard dat [naam 4] hem in beginsel heeft gevraagd om drugs in Frankrijk af te geven, omdat verdachte uit Frankrijk afkomstig is. Het ligt ook niet in de rede dat een Nederlander een Fransman uit Frankrijk laat afreizen, om hem vervolgens de drugs alleen binnen Nederland te laten vervoeren.
In het licht van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte met de verdovende middelen op weg was van Amsterdam naar Frankrijk, via België. Verdachte was doende om de drugs buiten het grondgebied van Nederland te brengen en de bestemming was Frankrijk, zodat sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1 vijfde lid van de Opiumwet. Hiervoor is volgens vaste rechtspraak niet vereist dat de drugs daadwerkelijk Nederland al hebben verlaten. Het verweer van de raadsman hieromtrent treft geen doel.
(Voorwaardelijk) opzet
De vraag die de rechtbank tevens moet beantwoorden is of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de uitvoer van de verdovende middelen.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij alleen hennep in zijn auto vervoerde. Voor zover dit impliceert dat sprake zou zijn van vol opzet op de uitvoer van de aangetroffen hennep, maar dat opzet op de uitvoer van de aangetroffen cocaïne en heroïne zou ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat het opzet op de uitvoer van zowel de softdrugs als de harddrugs was gericht.
Uit het relaas van verdachte is af te leiden dat hij wist dat een tas met verdovende middelen in de verborgen ruimte van zijn auto zou worden gelegd. Die verborgen ruimte had verdachte nota bene zelf in oktober 2020 in zijn auto laten bouwen onder meer om verboden goederen te vervoeren. Ondanks dat [naam 4] volgens verdachte eerder zou hebben gesproken over de mogelijkheid dat naast hasj ook cocaïne in de auto zou worden gestopt, heeft verdachte verklaard de tas niet te hebben onderzocht om zich van de inhoud te vergewissen, dan wel te hebben doorgevraagd welke soort(en) drugs hij uiteindelijk moest meenemen. Door zaken te doen met criminelen uit de drugswereld en zelf geen nader onderzoek te doen naar de door hem uit te voeren drugs, heeft verdachte het risico genomen dat de tas (ook) zou worden gevuld met harddrugs. Verdachte heeft bewust die aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toe genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden gesteld dat verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet op het uitvoeren van de harddrugs heeft gehad.
De testen op heroïne
Op basis van het deskundigenverslag van het NFI lijdt het naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat de in de auto van verdachte aangetroffen bruine substantie van 727,93 gram, heroïne betreft.
De raadsman heeft evenwel gewezen op de deels negatieve resultaten van de drugstesten die voorafgaand aan de test van het NFI door de politie zijn uitgevoerd en de foutieve werkwijze die zou zijn gevolgd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Bij verdachte is 727,93 gram bruine substantie inbeslaggenomen. Deze stof is getest met een indicatieve kleurreactietest met behulp van de testvloeistoffen Marquis en Ruybal en een identificerend onderzoek met behulp van een gaschromatograaf/massaspectrometer (GC/MS). In het proces-verbaal is vermeld dat de Marquis-test geschikt is voor het testen van (meth)amfetamine, heroïne en MDMA en dat de Ruybal-test geschikt is voor het testen van cocaïne. Marquis gaf een paarse verkleuring, wat een indicatie is voor de aanwezigheid van heroïne. Ruybal gaf geen indicatie voor de aanwezigheid van een van de vijf toelaatbare stoffen. Vervolgens is een hoeveelheid materiaal geanalyseerd met behulp van de GC/MS. De verkregen data van de meting zijn ter beschikking gesteld aan een deskundige van het NFI. Blijkens het deskundigenverslag van het NFI is het identificatieonderzoek uitgevoerd volgens het NFiDENT-proces en voldoen de ontvangen data aan de gestelde criteria voor het NFiDENT-proces. Het identificatieonderzoek heeft aangetoond dat het geteste monster heroïne bevat.
In de Vakbijlage NFiDENT van het NFI wordt beschreven dat indien het testresultaat van een indicatieve kleurtest geen positieve aanwijzing geeft, het materiaal niet mag worden gemeten met het NFiDENT- proces.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het NFiDENT-proces wél mocht worden gevolgd en voortgezet. De indicatieve kleurtest Marquis gaf immers een indicatie voor de aanwezigheid van heroïne, en daarmee een positieve aanwijzing voor het gebruik van NFiDENT. Dat de indicatieve kleurtest Ruybal geen indicatie opleverde voor heroïne is logisch, omdat – zoals in hetzelfde proces-verbaal nota bene wordt benoemd – deze test geschikt is om de aanwezigheid van (enkel) cocaïne te kunnen aantonen. Overigens blijkt dit ook uit jurisprudentie.
Nu het werkproces op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en er verder geen aanleiding is om (de testen van) de heroïne buiten beschouwing te laten, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.