ECLI:NL:RBZWB:2021:5258

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
02-180839-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het smokkelen van hard- en softdrugs naar Frankrijk met een gevangenisstraf van 27 maanden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het smokkelen van hard- en softdrugs naar Frankrijk. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met ongeveer 457,08 gram amfetamine, 2 kilogram cocaïne en 727,93 gram heroïne op weg was naar het buitenland, en met ongeveer 226,9 gram hennep. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het risico had aanvaard dat hij niet alleen softdrugs, maar ook harddrugs vervoerde, en dat hij bewust geen nader onderzoek had gedaan naar de inhoud van de tas die hij moest meenemen. De verdediging voerde aan dat de politie in strijd met de Vakbijlage NFiDENT had gehandeld bij het testen van de heroïne, maar de rechtbank verwierp dit verweer en stelde vast dat het werkproces correct was uitgevoerd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, en oordeelde dat er sprake was van verlengde uitvoer in de zin van de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor drugshandel in Frankrijk. De verdachte had verklaard dat hij € 1.300,-- voor deze klus zou ontvangen, wat de rechtbank als een ernstige schakel in de drugshandel beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 27 maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, maar vond dat de ernst van de feiten en de recidive een zware straf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/180839-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. M.D.A. Stam, advocaat te ’s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:met ongeveer 457,08 gram amfetamine, 2 kilogram cocaïne en 727,93 gram heroïne op weg was naar het buitenland;
feit 2:met ongeveer 226,9 gram hennep op weg was naar het buitenland.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte naar Nederland is gekomen om een partij verdovende middelen op te halen en deze naar Frankrijk te brengen. Naar zijn mening kunnen daarom de beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte ter zitting, de bevindingen van de politie – met name met betrekking tot de plaats waar verdachte in zijn auto is aangehouden en de omstandigheid dat de diverse verdovende middelen in een verborgen ruimte in de auto van verdachte zijn aangetroffen ‒ en de diverse beschikbare drugstests (van het NFI).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen die in de tenlastelegging zijn vermeld. Zo is verdachte niet bij een grensovergang aangehouden en heeft verdachte ook zelf verklaard dat hij niet onderweg was naar het buitenland, maar naar Tilburg.
Voor wat betreft het aanwezig hebben van de drugs refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft evenwel betoogd dat verdachte meende alleen hennep te vervoeren. Daarnaast vraagt hij uit te gaan van een totale hoeveelheid harddrugs die kleiner is dan drie kilogram. Hij verzoekt de onderzoeksresultaten naar de vermeende heroïne buiten beschouwing te laten. Immers heeft de politie in strijd met de Vakbijlage NFiDENT deze stof met een NFiDENT-test onderzocht, terwijl de indicatieve testresultaten zeer wisselend zijn voor de aanwezigheid van heroïne. De stof had via de reguliere weg door het NFI moeten worden onderzocht. De raadsman stelt subsidiair dat de stof heroïne vrijwel niet aanwezig kan worden geacht in de onderzochte substantie en daarom voor slechts 5% tot 30% van het gewicht kan worden meegenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het aantreffen van de verdovende middelen in de auto van verdachte
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 8 juli 2021 door de politie in zijn auto is gesignaleerd op de Moerdijkbrug (op de A16, van Rotterdam in de richting van de grensovergang Hazeldonk bij Breda) en even verderop bij een [naam 1] bij Zevenbergschen Hoek is staande gehouden voor een verkeerscontrole. Nadat een verbalisant een sterke hennepgeur rook vanuit het openstaande raam van de auto, werd met toestemming van verdachte de auto doorzocht. Daarbij werd onder meer een zakje hennep aangetroffen. Bij het openen van de kofferbak zagen verbalisanten afwijkingen aan de kofferbak die deden vermoeden dat er een verborgen ruimte in de auto zat. Toen de auto voor nader onderzoek was overgebracht naar het politiebureau werd daadwerkelijk een verborgen bergplaats in de kofferbak ontdekt. In deze ruimte lag een boodschappentas verstopt met gesealde goederen welke in beslag werden genomen. Blijkens de beslaggegevens, de bevindingen van de politie en diverse drugstests van het NFI bleek het hier te gaan om onder meer ongeveer 2 kilogram cocaïne, 727,93 gram heroïne en 226,9 gram hennep.
Er is evenwel geen bewijs dat verdachte ook amfetamine vervoerde. Van dit onderdeel in de tenlastelegging zal verdachte in elk geval worden vrijgesproken. De 457,08 gram die volgens een indicatieve test amfetamine zou zijn, bleek bij een NFI-test immers geen amfetamine te zijn (maar cocaïne).
Gelet op het vorenstaande is vast komen te staan dat verdachte verdovende middelen aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd.
Verlengde uitvoer
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van verlengde uitvoer, in de zin van artikel 1 vijfde lid van de Opiumwet.
Verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor bij de politie verklaard: “Als ik geweten had dat er drugs in mijn auto lag, was ik nooit naar Nederland gekomen of terug naar Frankrijk gereden.” Deze verklaring is kort na de aanhouding afgelegd en is wat de rechtbank betreft duidelijk: verdachte was met de drugs op weg naar Frankrijk.
Door verdachte is op zitting verklaard dat hij niet op weg was naar de Belgische grens, richting Frankrijk, maar naar Tilburg. Hij zou opdracht hebben gekregen om de drugs van Amsterdam naar Tilburg te brengen. Hij moest bij Tilburg de verkeersborden naar Tilburg-Centrum volgen en daarna op de parkeerplaats bij het eerste [naam 3] stoppen. Verdachte zou echter de afslag Tilburg-Centrum niet hebben gezien of hebben gemist en kreeg daarop nieuwe instructies dat hij naar een [naam 1] in Breda moest rijden. Kort nadat hij hoorde dat hij naar Breda moest rijden, werd hij al staande gehouden door de politie. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig om de volgende redenen.
De locatie waar verdachte is staande gehouden is niet in de omgeving van Tilburg gesitueerd. De afstand tussen Zevenbergschen Hoek en Tilburg is immers ongeveer vijftig kilometer. Het is daarom niet mogelijk dat verdachte kort voor zijn staande houding de afslag Tilburg-Centrum heeft gemist of toen überhaupt in de omgeving van Tilburg heeft gereden. Op de locatie waar verdachte is staande gehouden was kort daarvoor in het geheel ook geen afslag of weg richting Tilburg. Dit maakt de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig. De locatie waar verdachte is staande gehouden bevindt zich juist op de route naar de Belgische grens; namelijk op slechts ongeveer twintig minuten rijden van de grensovergang Hazeldonk.
Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij vanuit Amsterdam via Utrecht richting Tilburg zou zijn gereden ‒ wat een voor de hand liggende route is ‒, maar ook dat hij voorbij Dordrecht is gekomen. Dát levert juist geen logische route op, als de eindbestemming Tilburg zou zijn geweest.
Het is bovendien opmerkelijk dat verdachte geen nadere details van de [naam 1] in Tilburg en Breda heeft kunnen noemen, zoals een exact adres. Hij heeft alleen aangegeven dat het [naam 1] in Tilburg een [naam 2] zou betreffen. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte en/of zijn beweerdelijke opdrachtgever [naam 4] ervoor zouden kiezen om met een hoge straatwaarde aan drugs in de auto, zomaar op de gok naar een niet concreet aangeduid [naam 1] te rijden in de hoop dat dat het juiste zou zijn.
Bovendien heeft verdachte op zitting herhaaldelijk verklaard dat [naam 4] hem in beginsel heeft gevraagd om drugs in Frankrijk af te geven, omdat verdachte uit Frankrijk afkomstig is. Het ligt ook niet in de rede dat een Nederlander een Fransman uit Frankrijk laat afreizen, om hem vervolgens de drugs alleen binnen Nederland te laten vervoeren.
In het licht van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte met de verdovende middelen op weg was van Amsterdam naar Frankrijk, via België. Verdachte was doende om de drugs buiten het grondgebied van Nederland te brengen en de bestemming was Frankrijk, zodat sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1 vijfde lid van de Opiumwet. Hiervoor is volgens vaste rechtspraak niet vereist dat de drugs daadwerkelijk Nederland al hebben verlaten. Het verweer van de raadsman hieromtrent treft geen doel.
(Voorwaardelijk) opzet
De vraag die de rechtbank tevens moet beantwoorden is of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de uitvoer van de verdovende middelen.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij alleen hennep in zijn auto vervoerde. Voor zover dit impliceert dat sprake zou zijn van vol opzet op de uitvoer van de aangetroffen hennep, maar dat opzet op de uitvoer van de aangetroffen cocaïne en heroïne zou ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat het opzet op de uitvoer van zowel de softdrugs als de harddrugs was gericht.
Uit het relaas van verdachte is af te leiden dat hij wist dat een tas met verdovende middelen in de verborgen ruimte van zijn auto zou worden gelegd. Die verborgen ruimte had verdachte nota bene zelf in oktober 2020 in zijn auto laten bouwen onder meer om verboden goederen te vervoeren. Ondanks dat [naam 4] volgens verdachte eerder zou hebben gesproken over de mogelijkheid dat naast hasj ook cocaïne in de auto zou worden gestopt, heeft verdachte verklaard de tas niet te hebben onderzocht om zich van de inhoud te vergewissen, dan wel te hebben doorgevraagd welke soort(en) drugs hij uiteindelijk moest meenemen. Door zaken te doen met criminelen uit de drugswereld en zelf geen nader onderzoek te doen naar de door hem uit te voeren drugs, heeft verdachte het risico genomen dat de tas (ook) zou worden gevuld met harddrugs. Verdachte heeft bewust die aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toe genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden gesteld dat verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet op het uitvoeren van de harddrugs heeft gehad.
De testen op heroïne
Op basis van het deskundigenverslag van het NFI lijdt het naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat de in de auto van verdachte aangetroffen bruine substantie van 727,93 gram, heroïne betreft.
De raadsman heeft evenwel gewezen op de deels negatieve resultaten van de drugstesten die voorafgaand aan de test van het NFI door de politie zijn uitgevoerd en de foutieve werkwijze die zou zijn gevolgd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Bij verdachte is 727,93 gram bruine substantie inbeslaggenomen. Deze stof is getest met een indicatieve kleurreactietest met behulp van de testvloeistoffen Marquis en Ruybal en een identificerend onderzoek met behulp van een gaschromatograaf/massaspectrometer (GC/MS). In het proces-verbaal is vermeld dat de Marquis-test geschikt is voor het testen van (meth)amfetamine, heroïne en MDMA en dat de Ruybal-test geschikt is voor het testen van cocaïne. Marquis gaf een paarse verkleuring, wat een indicatie is voor de aanwezigheid van heroïne. Ruybal gaf geen indicatie voor de aanwezigheid van een van de vijf toelaatbare stoffen. Vervolgens is een hoeveelheid materiaal geanalyseerd met behulp van de GC/MS. De verkregen data van de meting zijn ter beschikking gesteld aan een deskundige van het NFI. Blijkens het deskundigenverslag van het NFI is het identificatieonderzoek uitgevoerd volgens het NFiDENT-proces en voldoen de ontvangen data aan de gestelde criteria voor het NFiDENT-proces. Het identificatieonderzoek heeft aangetoond dat het geteste monster heroïne bevat.
In de Vakbijlage NFiDENT van het NFI wordt beschreven dat indien het testresultaat van een indicatieve kleurtest geen positieve aanwijzing geeft, het materiaal niet mag worden gemeten met het NFiDENT- proces.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het NFiDENT-proces wél mocht worden gevolgd en voortgezet. De indicatieve kleurtest Marquis gaf immers een indicatie voor de aanwezigheid van heroïne, en daarmee een positieve aanwijzing voor het gebruik van NFiDENT. Dat de indicatieve kleurtest Ruybal geen indicatie opleverde voor heroïne is logisch, omdat – zoals in hetzelfde proces-verbaal nota bene wordt benoemd – deze test geschikt is om de aanwezigheid van (enkel) cocaïne te kunnen aantonen. Overigens blijkt dit ook uit jurisprudentie [1] .
Nu het werkproces op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en er verder geen aanleiding is om (de testen van) de heroïne buiten beschouwing te laten, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:op 8 juli 2021 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet
- 2 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 727,93 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:op 8 juli 2021 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 226,9 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij met name rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van verdachte volgens zijn strafblad uit Frankrijk en de strafvorderingsrichtlijnen van het OM.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de detentie verdachte bijzonder zwaar valt. Verdachte voelt zich eenzaam, omdat personeel en medegedetineerden geen Frans spreken. Dit komt neer op een (sociale) isolatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 8 juli 2021 schuldig gemaakt aan het smokkelen van enkele kilo’s cocaïne, heroïne en hennep vanuit Nederland naar Frankrijk. Hij voerde de drugs uit met zijn auto, waarin hij een verborgen ruimte had laten aanbrengen. Niet ver van de Belgische grens is hij op heterdaad betrapt door de politie. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan. Verdachte is ongetwijfeld een schakel in een drugsketen geweest en heeft met dit transport een essentiële bijdrage geleverd aan het in stand houden van de internationale handel in hard- en softdrugs. De samenleving ondervindt schade door velerlei vormen van criminaliteit die worden teweeggebracht door zowel de gebruikers van drugs als de georganiseerde misdaad die achter de drugsverkoop schuilgaat. Daarnaast leveren vooral harddrugs voor de gebruikers aanzienlijke gezondheidsrisico’s op. Verdachte heeft onvoldoende stil gestaan bij deze negatieve effecten voor anderen en heeft kennelijk alleen zijn eigen financieel voordeel voor ogen gehad. Hij heeft verklaard dat hij € 1.300,-- voor deze klus zou ontvangen.
Verdachte heeft zich lange tijd van de domme gehouden en de verantwoordelijkheid voor zijn daden in het geheel niet genomen. Pas bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak op zitting heeft verdachte meer openheid van zaken gegeven en heeft hij deels bekend, maar ook deze laatste verklaring heeft voor de rechtbank veel nieuwe vragen opgeroepen.
De rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat verdachte zich opnieuw heeft ingelaten met drugsgerelateerde delicten, omdat hij kort daarvoor nog een gevangenisstraf van drie jaar heeft uitgezeten voor illegale drugshandel in Frankrijk. Dat was vanwege een veroordeling van 19 september 2017. Uit zijn Franse strafblad komt eveneens naar voren dat hij ook vóór deze datum vaker is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegend, in het bijzonder gelet op de ernst van de feiten en de recidive, is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Zij heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Zij ziet geen reden om daarvan ten gunste van verdachte af te wijken, ook niet vanwege de omstandigheid dat verdachte zich als (enige) Franstalige in de penitentiaire inrichting eenzamer zou voelen dan medegedetineerden. De rechtbank heeft in dit verband rekening gehouden met het gegeven dat verdachte een gewaarschuwd man was en dat hij met zijn drugssmokkel het risico heeft gelopen om in Nederland opgepakt te worden en hier vervolgens een detentie te moeten ondergaan. Nu de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, de uitvoer van amfetamine niet bewezen acht, komt zij op een lagere straf uit dan is gevorderd.
Verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden met aftrek van voorarrest.

7.Het beslag

De in beslag genomen personenauto, merk Citroën, kleur grijs, voorzien van kenteken [kenteken] , chassisnummer [nummer] (G2352405), is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer:
Gebleken is dat de feiten zijn begaan en voorbereid met behulp van deze auto. Verder is het voorwerp, met name gelet op de verborgen ruimte die daarin is aangebracht van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod; .
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 27 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het onder 7.1 genoemde inbeslaggenomen voorwerp, te weten: de Citroën personenauto.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 oktober 2021.
Mr. Diepenhorst en mr. Roebroeks zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.