ECLI:NL:RBZWB:2021:5218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5821
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschrift inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 19 november 2020, waarin haar beroepschrift niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank ontving op 21 januari 2021 het verzetschrift van de belanghebbende, waarin zij stelde dat het door de inspecteur opgegeven adres niet correct was en dat zij daardoor niet tijdig op de uitspraak had kunnen reageren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op 30 september 2021 op het juiste adres was verzonden, maar dat de belanghebbende niet was verschenen. De rechtbank heeft het verzet behandeld en geconcludeerd dat de bestreden uitspraak niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor de verzetstermijn pas begon te lopen op het moment dat de belanghebbende de uitspraak daadwerkelijk had ontvangen. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het onderzoek voortgezet. Tevens is de griffier opgedragen om een nieuwe nota voor het griffierecht te verzenden naar het door de belanghebbende opgegeven adres. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat niet was aangetoond dat de belanghebbende kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/5821
uitspraak van 14 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 19 november 2020, verzonden op 2 december 2020.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
De inspecteur heeft een brief van belanghebbende, die hij op 6 maart 2020 heeft ontvangen, op grond van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank doorgezonden met het verzoek deze brief in behandeling te nemen als beroepschrift. Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroepschrift (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
1.2.
Bij brief van 20 januari 2021, ontvangen bij de rechtbank op 21 januari 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 juli 2021 aan het door belanghebbende opgegeven adres [adres 2], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL volgt dat de brief op 24 juli 2021 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 30 september 2021 in Breda, aldaar is niemand verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
De in dit verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is gedagtekend 19 november 2020 en met een begeleidende brief met dagtekening 2 december 2020 aan belanghebbende toegestuurd op het adres [adres 1]
2.2.
Het verzetschrift van belanghebbende is gedagtekend 20 januari 2021 en is op 21 januari 2021 ontvangen ter griffie van de rechtbank. Belanghebbende schrijft in het verzetschrift dat het adres dat de rechtbank van de inspecteur heeft ontvangen niet het adres van belanghebbende is en dat het post- en correspondentieadres van belanghebbende [adres 2] is. Verder geeft belanghebbende aan dat zij nu niet de mogelijkheid heeft gehad om binnen de gestelde termijn te reageren op de uitspraak.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid het verzet

3.1.
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 in samenhang gelezen met artikel 8:55 van de Awb zes weken. De verzettermijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de bestreden uitspraak is verzonden naar het door de inspecteur opgegeven adres. In de bestreden uitspraak is aangegeven dat de griffier diverse malen tevergeefs heeft getracht telefonisch contact te leggen met (de vertegenwoordiger van) belanghebbende om het door de inspecteur opgegeven adres te verifiëren. De rechtbank stelt voorts vast dat de per aangetekende post verzonden uitspraak door de griffie van de rechtbank retour is ontvangen, waarna de griffie de uitspraak nogmaals per gewone post heeft verzonden aan hetzelfde adres. In verzet stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het door de inspecteur opgegeven adres niet juist is en dat zij geen berichten per telefoon of e-mail van de rechtbank heeft ontvangen om contact op te nemen. Gelet op deze betwisting en de omstandigheid dat de rechtbank niet kan vaststellen of de bestreden uitspraak naar het juiste adres is verzonden, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de bestreden uitspraak op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt is. Voor dat geval vangt de verzetstermijn van 6 weken pas aan op de dag waarop belanghebbende een afschrift van de uitspraak van de rechtbank onder ogen heeft gekregen [1] . De rechtbank begrijpt uit het verzetschrift van 20 januari 2021 dat belanghebbende de bestreden uitspraak uiteindelijk kennelijk wel ontvangen, maar kan niet vaststellen wanneer dat is geweest. De rechtbank zal belanghebbende op dit punt het voordeel van de twijfel geven en het verzet als tijdig aanmerken.
3.3.
Bij brieven van 15 februari 2021 (per gewone post), 11 maart 2021 (per aangetekende post) en 7 april 2021 (per gewone post), verzonden naar het door belanghebbende in haar verzetschrift opgegeven adres, heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende erop gewezen dat het verzetschrift naar de eisen van de wet niet volledig is, omdat het verzetschrift niet ondertekend is en een machtiging ontbreekt. De rechtbank heeft op geen van de brieven een reactie van belanghebbende ontvangen.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier niet vast te stellen welke bijlagen gevoegd waren bij de brief van 7 april 2021 (zoals genoemd in 3.3). In de brief wordt verwezen naar een brief, maar niet duidelijk is welke brief dat is geweest. Het is voor de rechtbank dan ook niet met zekerheid vast te stellen dat belanghebbende gewezen is op de onvolledigheid van het verzetschrift, zodat belanghebbende ook op dit punt het voordeel van de twijfel wordt gegund. De rechtbank zal het verzet ontvankelijk achten en hierna beoordelen.

4.Beoordeling van het verzet

4.1.
Bij de bestreden uitspraak van de rechtbank is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, vanwege het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank begrijpt de stelling van belanghebbende dat de inspecteur aan de rechtbank het verkeerde adres heeft verstrekt, aldus dat dit ook gevolgen heeft voor de griffierechtnota.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat ook de griffierechtnota is verzonden naar het door de inspecteur opgegeven adres. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.2 met betrekking tot de adressering, kan niet worden vastgesteld of aan belanghebbende is medegedeeld welk griffierecht verschuldigd is, zoals vereist is op grond van het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid van de Awb.
4.3.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep in de zin van artikel 8:54, lid 1 van de Awb, zodat de rechtbank ten onrechte tot sluiting van het onderzoek is overgegaan. Het verzet van belanghebbende dient gegrond te worden verklaard. De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4.4.
De rechtbank zal de griffier opdragen aan belanghebbende een nieuwe nota voor het griffierecht toe te zenden naar het door haar bij brief met dagtekening 20 januari 2021 opgegeven adres.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- draagt de griffier op om een nieuwe nota voor het griffierecht te verzenden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 14 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 28, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960.