ECLI:NL:RBZWB:2021:5117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/375923 / HA ZA 20-487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelingen van vennootschap-bestuurder en vereffenaar bij aandelenoverdracht in joint venture

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Houmij en de gedaagden, waaronder Vlieger B.V. en [gedaagde 1]. De kern van het geschil betreft de vraag of de vennootschap-bestuurder, tevens 50%-aandeelhouder van een joint venture vennootschap, en de vereffenaar van de ontbonden vennootschap onrechtmatig hebben gehandeld door de aandelen van de ontbonden vennootschap voor € 1,- te verkopen aan de andere aandeelhouder, in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten van de joint venture. De eiseres, Houmij, vorderde onder andere te verklaren dat de aandelen niet zijn overgedragen en dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank stelde vast dat de aandelenoverdracht plaatsvond in overeenstemming met de statuten van de joint venture en dat de prijs door een deskundige was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid hebben gehandeld en dat de aanbiedingsregeling correct was toegepast. De vorderingen van Houmij werden afgewezen, en de rechtbank verklaarde het conservatoire beslag dat door Houmij was gelegd, opgeheven. De kosten van het geding werden aan Houmij opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en vereffenaars in vennootschapsrechtelijke contexten, evenals de noodzaak om aandeelhoudersovereenkomsten en statutaire bepalingen in acht te nemen bij aandelenoverdrachten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/375923 / HA ZA 20-487
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUDSTERMAATSCHAPPIJ NAVITA B.V. IN LIQUIDATIE,
gevestigd te Reimerswaal,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonend te Terneuzen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. D.F. Spoormans te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLIEGER B.V.,
gevestigd te Reimerswaal,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. Berger te Rotterdam,
3.
[gedaagde 3],
wonend te Hansweert,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R. Berger te Rotterdam.
Eiseres zal hierna Houmij worden genoemd. Gedaagden in conventie worden aangeduid als [gedaagde 1], Vlieger en [gedaagde 3].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 december 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging van eis in conventie en aanvulling van grondslagen van eis, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 23 april 2021 gehouden mondelinge behandeling en de ter gelegenheid van die behandeling door partijen overgelegde spreekaantekeningen/pleitnotities.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Houmij en Vlieger hielden ieder vijftig procent van de aandelen in Mari-Vis Verkoopcentrum B.V. (hierna: Mari-Vis). Mari-Vis houdt de aandelen in verschillende werkmaatschappijen. Vlieger is tevens bestuurder van Mari-Vis, terwijl Houmij als zodanig tot 24 april 2008 stond ingeschreven in het handelsregister.
2.2.
Bestuurder en enig aandeelhouder van Vlieger is [gedaagde 3]. Enig aandeelhouder en bestuurder van Houmij was Navita Holding N.V., een op Curaçao gevestigde vennootschap naar Antilliaans recht (hierna: Navita Holding). Aandeelhouder van Navita Holding is [A] (hierna: [A]). [A] is de broer van [gedaagde 3]. In het handelsregister van Curaçao is [A] als procuratiehouder van Navita Holding vermeld. Schematisch was de situatie als volgt:
[gedaagde 3] [A]
| 100% aandelen | 100% aandelen
Vlieger Navita Holding NV
| | 100% aandelen
| Houmij
| 50% aandelen | 50% aandelen
………………………………………………………………
|
Mari-Vis
| 100% aandelen
….……………………………………………………………………………………………
| | |
Mosselbedrijf C.P. van Oester- en Mosselbedrijf K.J. Slaak B.V.
[X] B.V. [X] B.V.
Daarnaast hield Mari-Vis 51% van de aandelen in het in Ierland gevestigde Aqua Shellfish Ltd.
2.3.
Mari-Vis en haar dochtermaatschappijen houden zich bezig met het kweken en verhandelen van mosselen en oesters. De onderneming van Mari-Vis is opgericht door de opa van [A] en [gedaagde 3] en uitgebouwd door hun vader. In 1994 heeft de vader zijn aandelen in Mari-Vis overgedragen aan zijn beide zoons.
2.4.
De bij akte van 30 december 1994 gewijzigde statuten van Mari-Vis bepalen in artikel 8 en artikel 9 onder meer het volgende:
Artikel 8
1. Iedere overdracht van aandelen kan slechts plaats hebben, nadat de aandelen aan de overige aandeelhouders te koop zijn aangeboden op de wijze als hierna is bepaald.
(…)De prijs zal – tenzij de aandeelhouders eenparig anders overeenkomen – worden vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen, die door de aandeelhouders in gemeenschappelijk overleg zullen worden benoemd.(…)Artikel 91. Ingeval van overlijden, verlening van surséance van betaling, faillissement, onder curatelestelling en ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap van een aandeelhouder anders dan door overlijden, alsmede bij ontbinding van een aandeelhouder-rechtspersoon en bij fusie als bedoeld in artikel 309 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien een aandeelhouder-rechtspersoon door het van kracht worden van de fusie ophoudt te bestaan, moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden van dit artikel bepaalde.2. Ingeval een verplichting tot tekoopaanbieding bestaat, is het bepaalde in artikel 8 van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat de aanbieder:a. (…)
b. zijn aandelen kan behouden, indien van het aanbod geen of volledig gebruik wordt gemaakt.(…)7. De bepalingen van lid 1 zijn bovendien niet van toepassing op de overdracht of overgang ten aanzien waarvan alle aandeelhouders hebben medegedeeld af te zien van de naleving van die bepalingen.(…)”
2.5.
De bij akte van 30 december 1994 gewijzigde statuten van Houmij bepalen in artikel 24 het volgende:
“Artikel 241. Bij de ontbinding der vennootschap geschiedt de vereffening door de directie, tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders anders bepaalt.
2. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht. Het daarin bepaalde omtrent directeuren is dan van toepassing op de vereffenaars.
3. Een eventueel batig saldo van de liquidatierekening wordt aan de houders van de aandelen uitgekeerd in verhouding tot ieders aandelenbezit.
4. De vennootschap houdt op te bestaan op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaars bekende baten meer aanwezig zijn. Door de vereffenaars wordt daarvan opgaaf gedaan aan de registers waar de vennootschap is ingeschreven.”
2.6.
Op 30 december 1994 hebben [A] in zijn hoedanigheid van procuratiehouder met volledige volmacht van Houmij en [gedaagde 3] in hoedanigheid van bestuurder van Vlieger een aandeelhoudersovereenkomst gesloten die door [A] en [gedaagde 3] is ondertekend. In de considerans is vermeld dat [A] en [gedaagde 3] respectievelijk direct en indirect meerderheidsaandeelhouder zijn in de vennootschappen die zij vertegenwoordigen en dat zij onder meer een regeling wensen te treffen voor het geval één van hen geen houder meer is van de meerderheid van de aandelen in de vennootschappen die zij vertegenwoordigen of de zeggenschap over de meerderheid van de aandelen op andere wijze verliezen of de directie dan wel het procureurhouderschap met algehele zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid over de door hen vertegenwoordigende vennootschapen niet meer voeren of niet meer alleen voeren. In de aandeelhoudersovereenkomst is in dit verband het volgende opgenomen:
AANBIEDINGSVERPLICHTING
Wanneer één der ondergetekenden voor zich geen houder meer is van de meerderheid der aandelen in de door hem ten deze direkt danwel voor Houdstermaatschappij Navita B.V. indirekt vertegenwoordigende vennootschap of de zeggenschap over de meerderheid dezer aandelen op andere wijze verliest of indien hij de direktie over de door hem vertegenwoordigende vennootschap niet meer voert of niet meer alleen voert, verplicht de door hem ten deze vertegenwoordigende vennootschap zich nu voor alsdan de door haar gehouden aandelen in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. terstond te koop aan te bieden aan de medeaandeelhouder in laatstgenoemde vennootschap op de wijze zoals in artikel 9 van de statuten van laatstgenoemde vennootschap is bepaald.(…)
Voor het geval de hiervoor bedoelde aanbieding niet binnen een maand na het ontstaan van de verplichting daartoe wordt gedaan, verbeurt de nalatige ten behoeve van de mede aandeelhouder in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V., een onmiddellijk opeisbare boete van één miljoen gulden (…)
De hiervoor omschreven aanbiedingsverplichting vervalt, wanneer de medeaandeelhouder in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. schriftelijk te kennen heeft gegeven met een voorgenomen overdracht van de meerderheid der aandelen in één der door de ondergetekende sub 1 en 2 vertegenwoordigde vennootschap of verlies van zeggenschapsrechten daarover of een wijziging in de direktie dier vennootschap, akkoord te gaan.”
In de slotalinea van de aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen dat de ondergetekenden verklaren dat, in aanmerking nemende dat hetgeen in de akte tussen partijen als aandeelhouders van de vennootschap is overeengekomen in het belang is van een goede gang van zaken bij Mari-Vis, laatstgenoemde zich tegenover partijen en haar rechtverkrijgenden verplicht tot medewerking aan de praktische uitvoering van de overeenkomst.
2.7.
[A] heeft van 1999 tot 2010 in Noord-Ierland gewoond. Hij heeft daar met een eigen onderneming gewerkt in de mosselsector. In verband daarmee werd het bedrijf van Mari-Vis feitelijk door Vlieger gevoerd en heeft [A] zo nodig volmachten aan [gedaagde 3] verstrekt voor te nemen besluiten.
2.8.
In het handelsregister van Curaçao is omtrent Navita Holding vermeld dat de onderneming per 8 januari 2008 is opgeheven (“The business is discontinued as of January 8, 2008”). De Kamer van Koophandel Zuidwest-Nederland (hierna: de KvK) heeft Navita Holding in het Nederlandse handelsregister in verband daarmee ambtshalve per genoemde datum als bestuurder van Houmij uitgeschreven.
2.9.
Bij aangetekende brief van 27 februari 2008, gericht aan het bestuur van Houmij aan het adres Havendijk 1A te Yerseke, heeft de KvK haar voornemen kenbaar gemaakt om Houmij te ontbinden. De brief vermeldt onder meer het volgende:
“De wet verplicht de kamer van koophandel inactieve rechtspersonen te ontbinden. Naar onze mening is bovengenoemde in het handelsregister ingeschreven rechtspersoon niet meer actief.
De wet (artikel 19a Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) zegt dat een rechtspersoon voor ontbinding in aanmerking komt als:
-
De rechtspersoon tenminste één jaar in gebreke is met de nakoming van de verplichting tot
openbaarmaking van zijn jaarstukken;
  • Meer dan één jaar na de gestelde betalingsdatum het verschuldigde bedrag voor inschrijving in het handelsregister niet is voldaan;
  • De rechtspersoon tenminste één jaar geen gevolg geeft aan een aanmaning tot het doen van aangifte voor vennootschapsbelasting.
Volgens onze gegevens voldoet de bovengenoemde rechtspersoon aan deze voorwaarden. Als tenminste twee van deze omstandigheden op 24 april 2008 nog aanwezig zijn, moeten wij dan ook overgaan tot ontbinding van de rechtspersoon. Van deze termijn kan geen uitstel worden verleend.(…)”.
2.10.
Bij beschikking van 24 april 2008 heeft de KvK Houmij op grond van artikel 2:19a lid 4 BW ontbonden. Bij brief van dezelfde datum heeft de KvK Houmij hiervan mededeling gedaan. Daarnaast is medegedeeld dat Houmij bij gebrek aan baten is opgehouden te bestaan en dat een en ander in het handelsregister is geregistreerd.
2.11.
Bij brief van 28 mei 2008 heeft [A] de KvK verzocht om Houmij wederom in te schrijven in het handelsregister. In die brief is onder meer vermeld dat de jaarcijfers van de ‘verschillende vennootschappen’ vanaf 2002 niet meer waren gedeponeerd, in verband waarmee een dispuut is ontstaan met BB&J Belastingadviseurs in Den Haag die de facturatie en belastingen voor Houmij verzorgde en dat [A] de brief waarin de voorgenomen ontbinding is meegedeeld, niet had ontvangen. Daarnaast is in de brief verzocht om een overzicht van alle openstaande rekeningen bij de KvK, zodat deze per direct voldaan kunnen worden.
2.12.
Bij brief van 9 oktober 2008 heeft de notaris mr. R. Zonnevylle in opdracht van Vlieger de Officier van Justitie gevraagd om de rechtbank Zeeland-West-Brabant te verzoeken [gedaagde 1] als vereffenaar van het vermogen van Houmij te benoemen. Bij beschikking van 28 oktober 2008, aangevuld bij beschikking van 18 november 2008, heeft de rechtbank [gedaagde 1] als vereffenaar benoemd. [gedaagde 1] is voorheen werkzaam geweest als belastingadviseur bij Ernst & Young en had in die hoedanigheid voor Mari-Vis gewerkt. Hij was bekend met de mossel- en oestersector en was een kennis van de familie [X].
2.13.
[gedaagde 1] heeft in het kader van zijn werkzaamheden contact opgenomen met [A] en [gedaagde 3].
2.14.
Bij e-mail van 2 november 2008 heeft [gedaagde 1] onder meer het volgende aan [A] geschreven:
“In aansluiting op ons telefoongesprek van gisteren en mijn mails eveneens van gisteren, bericht ik u als volgt.(…)Artikel 9 lid 1 van de statuten bepaalt dat:“…bij ontbinding van een aandeelhouder-rechtspersoon…, moeten zijn aandelen worden aangeboden…”.
Verder wordt in dit artikel ook bepaald dat de aanbieding moet geschieden op de voet van artikel 8 van de statuten, waar onder andere in wordt bepaald dat de prijs moet worden vastgesteld door een in onderling overleg te benoemen deskundige.
Dit alles betekent mijns inziens dat alle aandelen die Houdstermaatschappij had/heeft in Mari-Vis moeten worden aangeboden. Er is dus geen keus tussen geld en aandelen om een eventueel surplus uit te keren. Mijn eerdere mails over deze keuze waren dus te optimistisch, en zijn door deze statutaire bepalingen achterhaald.
Ik vrees dat ik volgende week, als vereffenaar, de directie van Mari-Vis moet laten weten dat de aandelen worden aangeboden. In dit verband wijs ik ook op artikel 9 lid 3 van de statuten. Als ik de aanbieding niet doe, dan is de directie van Mari-Vis gerechtigd om dit zelf te doen, én om vervolgens de aandelen ook te leveren.
(…)”
2.15.
Bij e-mail van 3 november 2008 heeft [A] hierop als volgt geantwoord:
“Ok, laat me weten hoe de procedure van aanbieding is en of de huidige situatie van ontbinding van rechtswege evt gevolgen heeft.”
2.16.
Bij e-mail van 3 november 2008 aan [A] heeft [gedaagde 1] de procedure voor de aanbieding als genoemd in artikel 8 en 9 van de statuten uiteengezet. Hierop heeft [A] bij e-mail van dezelfde dag geantwoord:
“Veel dank voor deze informatie. Op welke manier/vorm dien ik aan te bieden? Is het te adviseren om een advocaat aan te stellen om deze zaak te begeleiden?”
2.17.
Op 13 november 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde 1], [A] en [gedaagde 3]. In het verslag van die bespreking is onder meer het volgende opgenomen, waarbij [gedaagde 1] als vereffenaar van Houmij is aangeduid met de letters HN, [A] met de letters [B] en [gedaagde 3] in hoedanigheid van indirect directeur van Mari-Vis met de letters KJMV en in hoedanigheid van indirect aandeelhouder met de letters KJVL:
“(…)HN eindigt zijn uiteenzetting met de vraag aan KJVL of deze, in beginsel, geïnteresseerd is om de aandelen die HN heeft in Mari-Vis (…) te kopen, als deze aandelen zouden worden aangeboden. Hij begrijpt dat KJVL nu, aangezien er nog geen prijs bekend is, nog niet definitief ja kan zeggen. De vraag is of KJVL, wat de prijs ook wordt, in ieder geval niet zal ingaan op een aanbod van de aandelen Mari-Vis. In dat geval zal HN de aandelen aan derden kunnen aanbieden, en dit ook doen.
(…)KJVL vraagt wat de visie is van [B] op het geheel, voordat hij op de vraag van HN wil antwoorden.[B] geeft aan dat dit alles voor hem niet hoefde te gebeuren c.q. niet hoeft te gebeuren. Komt nu slecht uit. Was bezig met sluiten lening bij ING. Wil nog tijd om dit verder te regelen c.q. HN dit te laten regelen. Vindt dat KJMV en/of betrokken notaris hem hadden moeten bellen om problemen met aandeelhouderschap op te lossen en zich niet zomaar tot justitie hadden moeten wenden.[B] ziet drie opties:
- KJVL koopt aandelen met gehakketak procedure over prijsbepaling;
- KJVL koopt aandelen tegen bedrag voldoende voor schuldeisers, en met afspraak dat hij binnen enkele jaren tegen dit bedrag, verhoogd met een af te spreken opslag, de aandelen weer terug kan kopen;
- KJVL koopt aandelen niet, aandelen worden aan derde verkocht.
[B] is in ieder geval geen voorstander van derde optie.
HN geeft aan dat [B] niet hem en KJVL moet overtuigen van zijn goede bedoelingen en zijn solvabiliteit, maar de bank.
(…)
[B] zegt geen kans te zien om op korte termijn voldoende geld te verzamelen om de schuldeisers te betalen.KJVL zegt dat hij eerst helder wil stellen dat het de schuld van [B] zelf is, dat de huidige situatie is ontstaan. [B] heeft verzuimd om de kosten van de Kamer van Koophandel te betalen. [B] heeft verzuimd om de jaarstukken te deponeren. Er was ineens een aandeelhouder weggevallen. De directie van Mari-Vis moest wel verder. Er zijn bedrijven. Er is personeel. Gezien de onzekerheden in de sector rond onder andere het zaadvissen en andere aspecten moet er slagvaardig gehandeld kunnen worden. Voor veel beslissingen heeft de KJMV, statutair gezien, de toestemming van de aandeelhouders nodig. Maar dan moeten die aandeelhouders er wel zijn. Navita Holding was ook al ontbonden. Wie of wat nu uiteindelijk gerechtigde is, was voor KJMV volslagen onduidelijk geworden. Voor KJVL komt dit alles ook slecht uit. Een aantal jaren geleden is er al eens gesproken over het overnemen van deze aandelen. Toen had hij wel belangstelling, maar toen is het niet doorgegaan omdat [B] niet wilde. Nu, met alle onzekerheden in de branche, en te verwachten verliesjaren 2009 en 2010, zit KJVL in een veel moeilijkere positie.Als nu aangeboden zou worden, zou KJVL wel willen kopen, mits voldaan zou worden aan de volgende voorwaarden:1 kosten van deskundige voor prijsbepaling en van notaris voor passeren zijn voor HN, tenslotte heeft KJVL hier niet om gevraagd;
2 deskundige opdragen om voor prijsberekening mosselcompromis toe te passen;
3 snel passeren, bij passeren voorschot betalen, later na prijsbepaling definitief afrekenen.
De tweede door [B] genoemde optie is voor KJVL niet reëel.
(…)
HN stelt, als het zover komt, als te benoemen deskundige voor het kantoor DRV te Goes. KJVL gaat daarmee akkoord, maar stelt op zijn beurt voor kantoor Schipper uit Goes het voorwerk te laten doen. Zij zijn voldoende bekend met de ondernemen. Sneller en goedkoper.
HN vraagt zich af of Schipper niet te veel betrokken is. (…)
HN vraagt aan [B] wat hij vindt van het inschakelen van Schipper. En van de verder voorgestelde gang van zaken. (…)
[B] zou zich er het liefst niet mee bemoeien. Heeft het niet zo goed gevolgd. Kan hij het niet zwart op wit krijgen? Wat verwacht HN van hem. (…)”
In het verslag van de bespreking is verder vermeld dat is gesproken over de waarderingsmethode voor de prijs van de aandelen (mosselcompromis) en het hanteren van een minimumprijs voor de aandelen waardoor de schuldeisers van Houmij zouden kunnen worden betaald en de te benoemen deskundige. Voorts is opgenomen dat [gedaagde 1] [A] met het oog op eventuele uitkeringen van een eventueel overschot heeft gevraagd om bewijsstukken (aandeelhoudersregister of aandelenbewijs) waaruit blijkt dat Navita Holding aandeelhouder is van Houmij.
2.18.
Bij brief van 14 november 2008 heeft [gedaagde 1] [A] gewezen op de boete die genoemd is in de aandeelhoudersovereenkomst en heeft hij [A] meegedeeld dat hij met het oog daarop geen andere mogelijkheid zag dan het aanbieden van de aandelen binnen de in de aandeelhoudersovereenkomst genoemde termijn. Verder heeft hij geschreven:
“Vraag is alleen of de prijsvaststelling volledig aan de te benoemen deskundige wordt overgelaten, of dat de deskundige de aanwijzing meekrijgt dat hij de waarderingsmethode uit het mosselcompromis moet gebruiken.Zeker als de waardering volgens het mosselcompromis gepaard kan gaan met de garantie van een minimumprijs, welke naar verwachting tenminste voldoende is om de schuldeisers te betalen, neig ikzelf naar het hanteren van het mosselcompromis. Jij zou mij nog uiterlijk maandag jouw ideeën hierover laten weten.”
2.19.
Bij e-mail van 25 november 2008 heeft [gedaagde 1] [A] verzocht om alle administratie van Houmij en meegedeeld dat nog geen antwoord was gekregen op de vraag of hij er mee instemt dat bij een eventuele overdracht de waarderingsmethode uit het mosselcompromis wordt gehanteerd. Verder vermeldt de e-mail:
“(…) Als je wilt dat wij bij de besluitvorming rekening houden met jouw wensen, dan zal je op z’n minst duidelijk moeten aangeven wat die wensen zijn.Zoals je weet moet er binnen enkele dagen – per aangetekende post – aangeboden zijn. Wij verzoeken u dan ook om uiterlijk morgen antwoord te geven. (…)”
2.20.
In de hierop volgende correspondentie met de advocaat van [A], heeft [gedaagde 1] nog eens gevraagd om bewijsstukken van het aandeelhouderschap in Houmij en heeft hij verzocht om toezending van de administratie van Houmij. In die correspondentie heeft de advocaat van [A] [gedaagde 1] meegedeeld dat wanneer de aandelen worden aangeboden dit slechts tegen de marktwaarde kan zijn en heeft hij aangekondigd de rechtbank te verzoeken een vervanger van [gedaagde 1] aan te stellen.
2.21.
Op 27 november 2008 heeft [gedaagde 1] namens Houmij de aandelen van Houmij in Mari-Vis aan Vlieger aangeboden.
2.22.
Bij verzoekschrift van 5 december 2008 hebben Navita Holding en [A] deze rechtbank verzocht [gedaagde 1] als vereffenaar te ontslaan. Dit verzoek is afgewezen.
2.23.
Begin december 2008 hebben [gedaagde 1] en Vlieger DRV Accountants en Belastingadviseurs (hierna: DRV) opdracht gegeven om de prijs van de aandelen vast te stellen, welke opdracht door DRV is bevestigd. Bij e-mail van 14 januari 2009 heeft [gedaagde 1] naar aanleiding van die opdrachtbevestiging aan DRV geschreven dat deze fouten bevat. [gedaagde 1] schrijft onder andere:
“(…) De opdracht is het vaststellen van de prijs van het 50% aandelenbezit dat Houdstermaatschappij Navita BV in liquidatie heeft in Mari-Vis (…).
Ook schrijft u in deze alinea: ‘… de aandelen te waarderen…’, dit moet zijn: ‘… de prijs vast te stellen…’.”
2.24.
In het rapport van 20 maart 2009 van DRV (‘Waarderingsrapport met betrekking tot 50% van de aandelen in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V.’) is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)Achtergrond van de waardering
De aandelen in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. worden gehouden door Vlieger B.V. en Houdstermaatschappij Navita B.V. in liquidatie. Beide aandeelhouders bezitten 50% van de aandelen.Houdstermaatschappij Navita B.V. in liquidatie is door de Kamer van Koophandel op 24 april 2008 ontbonden. Op grond van artikel 9.1 van de statuten van Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. is houdstermaatschappij Navita B.V. in liquidatie gehouden haar aandelen in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. aan te bieden aan Vlieger B.V.
In dit kader is ons verzocht de waarde te bepalen van het aandelenbelang van Houdstermaatschappij Navita B.V. in liquidatie in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V.
Uitgangspunt waardebepalingDe waarde is bepaald op basis van een stand-alone situatie. Stand-alone wil zeggen dat de waarde van de onderneming wordt bepaald zonder nieuw beleid, gezien door de financiële bril van een hypothetische koper.Daarnaast is de waarde zowel gebaseerd op basis van een liquidatie als een going concern situatie.
Uitgaande van liquidatie wil zeggen dat de directe opbrengstwaarde van de onderneming wordt berekend.
Uitgaande van going-concern wil zeggen dat de indirecte opbrengstwaarde van de onderneming wordt berekend.(…)WaarderingsdatumHet moment waarop de waarde van het object is berekend is 1 januari 2009.
(…)
3 Historische financiële resultaten en prognoses
3.1
Algemeen
(…)Bij het waarderen van de aandelen op basis van de indirecte opbrengstwaarde zal de discounted cashflow-methode worden gebruikt. Deze methode voor de waardebepaling van aandelen gaat uit van de contante waarde van de toekomstige geldstromen. Met het oog hierop zijn door ons prognoses opgesteld op basis van de beschikbare informatie en het doen van een aantal aannames.Wij benadrukken het onzekere karakter van de prognoses. De producten die Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. en haar dochteronderneming (i.c. mosselen en oesters) kweekt zijn natuurproducten. De ontwikkeling hiervan is afhankelijk van diverse omstandigheden die niet alle beïnvloedbaar zijn (bijvoorbeeld weersomstandigheden). Dit en de grillige prijsontwikkeling aan de veiling maken het voorspellen van toekomstige omzet bijzonder lastig. De resultaten van Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. (geconsolideerd) vertonen aanzienlijke schommelingen over de jaren heen. Om deze reden zijn de prognoses beperkt tot de jaren 2009 en 2010 aangezien wij ons voor deze jaren gedeeltelijk kunnen baseren op inventarisatiegegevens van aanwezig mosselzaad per ultimo 2008. Deze prognoses hebben als basis gediend voor de in de eindwaarde betrokken geldstromen.(…)
3.2
Uitgangspunten prognoses
De historische resultaten lopen sterk uiteen. Geconsolideerd was in 2007 sprake van een verlies ad € 466.000, terwijl in 2008 op basis van de conceptcijfers een winst van € 716.000 is gerealiseerd. Het eigen vermogen was over de periode 2005 tot en met 2007 negatief (ultimo 2007 -/- € 527.000) en wordt met het resultaat 2008 weer positief (€ 314.000).
De inmiddels in uitvoering genomen investering in een mosselzaadinstallatie (MZI) is de belangrijkste reden waarom is gekozen voor het opstellen van prognoses in continuïteit. Er is uitgegaan van continuïteit voor alle vennootschappen. Het in standhouden van de vennootschappen heeft overigens tevens een relatie met de per vennootschap toegekende zaadvisquota.(…)
4Waardering
4.1
Algemeen
Vanwege de negatieve resultaten en het negatieve eigen vermogen kunnen vragen worden gesteld bij de continuïteit van de onderneming. In geval van dreigende discontinuïteit wordt de waardering van de onderneming gebaseerd op de directe opbrengstwaarde bestaande uit het zichtbare eigen vermogen verhoogd met de eventuele stille reserves.
Uit het feit dat de aanzienlijke investering in de MZI inmiddels in uitvoering is genomen, kan worden afgeleid dat het voornemen bij het management bestaat tot continuering van de bedrijfsvoering.
Op grond van bovenstaande zijn wij van mening dat de prijs van de aandelen in Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. gebaseerd dient te worden op de indirecte opbrengstwaarde.
Wel hebben wij, ter referentie, de directe opbrengstwaarde van de aandelen weergegeven.
4.2
Waardering directe opbrengstwaarde
(…)De waarde van de aandelen ultimo 2008 komt hiermee op € 742.000; voor 50% van de aandelen is dit € 371.000.
Een belangrijke nuance hierbij is dat hierin niet het effect is meegenomen van de inmiddels in uitvoering genomen investering in de MZI. Dit betekent dat een aanzienlijk bedrag inmiddels niet meer in liquide middelen aanwezig is. Of ditzelfde bedrag bij verkoop van de MZI kan worden verkregen is de vraag. Daarnaast zal de subsidie ad € 500.000 op de MZI waarschijnlijk niet kunnen worden geïncasseerd wanneer de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt. Een eventueel verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde leidt tot een correctie op de directe opbrengstwaarde.
Ook ten aanzien van de voorraden zou een verschil kunnen ontstaan tussen de boekwaarde en de opbrengst in geval van verkoop. Tot slot is geen rekening gehouden met personele verplichtingen bij staking van de onderneming.
4.3
Waardering indirecte opbrengstwaarde
Voor de bepaling van de indirecte opbrengstwaarde kan de zogenaamde discounted cashflow methode worden gehanteerd. Deze methode bepaalt de waarde van een onderneming door de toekomstige geldstromen contant te maken tegen de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet. Deze vermogenskostenvoet bestaat uit de rente op het vreemd vermogen (gecorrigeerd voor het belastingvoordeel) en een rendementseis op het eigen vermogen.
De geldstromen in de jaren 2009 en 2010 zijn aanmerkelijk negatief. De investering in de MZI is de belangrijkste reden voor de negatieve geldstroom in 2009.
De geldstromen in de eindwaarde zijn eveneens negatief. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de investering in de MZI niet wordt terugverdiend. De contante waarde van de geldstromen in de prognoseperiode is (aanmerkelijk) negatief.
De conclusie hieruit is dat geen sprake is van waardecreatie en dat de waarde van de aandelen dan ook op nihil moet worden gesteld.
(…)”
2.25.
Bij akte van 28 juli 2009 zijn de aandelen van Houmij in Mari-Vis aan Vlieger geleverd tegen betaling door Vlieger van € 1,-.
2.26.
Bij akte van schuldoverneming van 28 juli 2009 heeft Houmij een vordering van € 82.980,12 op Navital Ltd en een vordering van 98.500,- op Navital (UK) Ltd overgedragen aan Vlieger tegen betaling door Vlieger van € 181.480,12, waarbij een bedrag van € 107.499,- is voldaan door verrekening. Navital Ltd en Navital (UK) Ltd waren gelieerd aan Houmij en [A] en zijn failliet gegaan.
2.27.
Bij akte van schuldoverneming van 7 december 2010 heeft Houmij ingevolge een tussen Houmij en Mari-Vis in oktober 2010 gesloten overeenkomst een vordering van € 293.289,26 op [A] overgedragen aan Mari-Vis tegen kwijtschelding van een vordering van Mari-Vis op Houmij van € 109.008,40.
2.28.
[gedaagde 1] heeft het rapport van DRV op 28 oktober 2011 aan [A] toegezonden.
2.29.
Op verzoek van Navita Holding bij brief van 16 september 2016 heeft de Kamer van Koophandel te Rotterdam Navita Holding op 17 oktober 2016 ingeschreven in het handelsregister als mede-vereffenaar van Houmij.
2.30.
Op 31 oktober 2016 heeft [gedaagde 1] de Kamer van Koophandel geïnformeerd dat de vereffening is beëindigd en heeft hij de stukken ter rekening en verantwoording aan de Kamer van Koophandel toegezonden.
2.31.
Bij verzoekschrift van 28 februari 2017 heeft Navita Holding de rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht de vereffening te heropenen, met benoeming van Navita Holding als vereffenaar en met ontslag van [gedaagde 1] voor zover hij nog als vereffenaar mocht gelden. Bij beschikking van 19 juli 2017 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Bij beschikking van 19 april 2018 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch deze uitspraak in hoger beroep vernietigd en de vereffening heropend, waarbij Navita Holding als vereffenaar is benoemd.
2.32.
Houmij heeft ter verzekering van het recht op levering van 50% van de aandelen in Mari-Vis conservatoir beslag tot levering van die aandelen gelegd.
2.33.
Bij brief van 15 januari 2021, gericht aan [gedaagde 1], Vlieger en [gedaagde 3], heeft Houmij bij monde van haar raadsman op basis van misbruik van omstandigheden de vernietiging ingeroepen van de koopovereenkomst, althans het samenstel van rechtshandelingen op basis waarvan de aandelen van Houmij in Mari-Vis aan Vlieger zijn overgedragen voor € 1,-.

3.Het geschil

3.1.
Houmij vordert
in conventie, na wijziging van haar eis, jegens [gedaagde 3]/Vlieger, samengevat, (A) te verklaren voor recht dat de aandelen van Houmij in Mari-Vis niet zijn overgedragen en (B) dat [gedaagde 3]/Vlieger jegens haar aansprakelijk zijn wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot doorzending van de brief van 27 februari 2008 van de KvK, wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de aandeelhoudersovereenkomst in samenhang met de statuten van Mari-Vis, wegens onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:9 BW en wegens een door hen zelfstandig en in groepsverband met [gedaagde 1] en/of mr. Zonnevylle, gepleegde onrechtmatige daad, met (D) veroordeling van [gedaagde 3]/Vlieger tot schadevergoeding op te maken bij staat. Subsidiair, voor het geval de vordering onder (A) niet toewijsbaar is, vordert Houmij (C) veroordeling van Vlieger tot vergoeding van schade aldus dat Vlieger de aandelen in Mari-Vis die Houmij voorheen hield terug dient te leveren tegen restitutie van de koopsom van € 1,-.
Jegens [gedaagde 1] vordert Houmij (E) om voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] aansprakelijk is wegens onbehoorlijke taakvervulling en een zelfstandig en in groepsverband met [gedaagde 3]/Vlieger gepleegde onrechtmatige daad en (F) [gedaagde 1] te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Tot slot vordert Houmij [gedaagde 1], [gedaagde 3] en Vlieger in de kosten van het geding te veroordelen, inclusief beslagkosten.
3.2.
[gedaagde 1], [gedaagde 3] en Vlieger voeren verweer. In reconventie vordert Vlieger opheffing van het door Houmij gelegde beslag dan wel veroordeling van Houmij tot opheffing daarvan op straffe van het verbeuren van een dwangsom, met veroordeling van Houmij in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Houmij stelt dat [gedaagde 3] en Vlieger onrechtmatig hebben gehandeld, misbruik maken van recht dan wel toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten. Zij hebben volgens Houmij in strijd met de door hen aanvaarde taak om zakelijke post aan [A] door te sturen de brief van 27 februari 2008 van de KvK welbewust niet doorgestuurd, teneinde de aanbiedingsregeling bij ontbinding van Houmij te forceren. Vervolgens hebben zij volgens Houmij bewust aangestuurd op de ontbinding van Houmij door de KvK en op benoeming van ‘hun huisvriend’ [gedaagde 1] tot vereffenaar, teneinde de aandelen van Houmij in Mari-Vis in handen te krijgen, niettegenstaande de mededeling van [A] medio 2008 dat hij binnen Houmij ‘orde op zaken’ ging stellen. Daarmee hebben zij in strijd gehandeld met de aandeelhoudersovereenkomst nu [gedaagde 3] wist van de (voortdurende en onafgebroken) betrokkenheid van zijn broer [A] als UBO van Houmij. [gedaagde 3] en de notaris hebben bij het verzoek tot benoeming van de vereffenaar verzwegen dat, naar zij wisten of moesten begrijpen, Navita Holding niet was opgeheven en al op grond van de statuten als vereffenaar van Houmij gold en dat de ontbinding van Houmij als vermeld in het handelsregister op een misverstand berustte. Zij hebben de rechtbank onjuist voorgelicht door te stellen dat er geen directie van Houmij bekend was en sprake was van een noodzaak om de aandelen in Mari-Vis over te dragen om de continuïteit van Mari-Vis te waarborgen. Gelet op de bestaande joint venture verhoudingen en de (ratio van de) aandeelhoudersovereenkomst, hadden [gedaagde 3] en Vlieger volgens Houmij de ontbinding door de KvK niet mogen aangrijpen om de overdracht van de aandelen van Houmij in Mari-Vis af te dwingen, met de dreiging van een volgens hen te verbeuren contractuele boete. Houmij wijst erop dat [gedaagde 3] en Vlieger er gelet op de samenwerking in Mari-Vis en de daarbinnen geldende normen van fraternaliteit en loyaliteit, voor hadden kunnen en moeten kiezen om de aandelen van Houmij in Mari-Vis te verhangen naar Navita Holding, hetgeen volgens Houmij in de zomer van 2008 tussen [gedaagde 3] en [A] is besproken en waardoor de beslotenheid van de samenwerking tussen de broers geheel behouden zou zijn gebleven. Daarnaast hebben [gedaagde 3] en Vlieger volgens Houmij onrechtmatig gehandeld doordat zij onvoldoende en onjuiste informatie aan DRV omtrent Mari-Vis hebben verstrekt en hebben meegewerkt aan de aandelenoverdracht voor € 1,-, wetende dat de prijs voor de aandelen niet was vastgesteld zoals bepaald in artikel 8 en 9 van de statuten en wetende dat die prijs veel te laag was. In dit verband stelt Houmij dat Navita Holding/[A] ten onrechte volledig buiten de totstandkoming van de waardering door DRV zijn gehouden. Volgens Houmij hadden [gedaagde 3]/Vlieger in de gegeven omstandigheden af moeten zien van de aanbiedingsregeling, waartoe sub c van de aanbiedingsregeling ook de mogelijkheid bood, en hebben zij misbruik gemaakt van recht door de aandelen niettemin over te dragen. Het handelen van [gedaagde 3] dient volgens Houmij te worden toegerekend aan Vlieger.
Houmij stelt verder dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij, wetende dat er geen werkelijke grond voor ontbinding van Houmij bestond en wetende dat Houmij op grond van de statuten van rechtswege vereffenaar was, zijn benoeming als vereffenaar heeft aanvaard. Daarnaast heeft hij onrechtmatig gehandeld doordat hij met die wetenschap, gelet op de joint venture verhoudingen en de (ratio van de) aandeelhoudersovereenkomst, de aandelen van Houmij in Mari-Vis niet heeft aangeboden aan (een vennootschap van) [A] maar in strijd met die aandeelhoudersovereenkomst en de statutaire aanbiedingsregeling aan Vlieger voor een met [gedaagde 3]/Vlieger overeengekomen koopprijs van € 1,-, terwijl de prijs, naar [gedaagde 1] wist of behoorde te weten, niet in overeenstemming met de statutaire regeling omtrent de prijsaanbieding was vastgesteld en die prijs veel te laag was. Daarnaast heeft [gedaagde 1] Houmij op onrechtmatige wijze benadeeld (en [gedaagde 3] bevoordeeld) door de overdracht bij akte van 7 december 2010 van de vordering van Houmij op [A] van € 293.298,26 voor € 109.008,40 zonder dat daartoe enige noodzaak bestond. Volgens Houmij had [gedaagde 1] de vordering aan Navita Holding moeten verkopen of met [A] moeten afwikkelen. Volgens Houmij heeft [gedaagde 1] niet de van hem te vergen zorgvuldigheid als vereffenaar betracht en de belangen van Houmij/[A] onnodig en onevenredig geschaad door het ten onrechte doorzetten van de vereffening, het niet betrekken van Navita Holding/[A] als (mede)vereffenaar bij de vaststelling van de prijs van de aandelen in Mari-Vis en het schenden van de aandeelhoudersovereenkomst. Volgens Houmij heeft [gedaagde 1] daardoor zijn taak als vereffenaar onbehoorlijk vervuld als bedoeld in artikel 2:9 BW en treft hem terzake een ernstig verwijt.
Houmij stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3]/Vlieger, gesteund door de notaris mr. Zonnevylle, hebben samengespannen en hun feitelijk handelen met nadruk onderling hebben afgestemd met als doel de aandelen van Houmij in Mari-Vis voor een fractie van de werkelijke waarde daarvan en zelfs voor niets over te hevelen naar het vermogen van Vlieger, en daarmee indirect dat van [gedaagde 3] als belanghebbend enig aandeelhouder. Dat gezamenlijk streven is uitgemond in de verkoop en levering van de aandelen van Houmij in Mari-Vis tegen bedrag van 1,-. [gedaagde 3]/Vlieger en [gedaagde 1] hebben zowel ieder voor zich als tezamen door hun schuld onrechtmatig schade toegebracht aan het vermogen van Houmij, terwijl de kans op het aldus toebrengen van schade ieder van hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. [gedaagde 3] en [gedaagde 1] zijn volgens Houmij hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW.
Houmij heeft de eis en de grondslag daarvan bij akte gewijzigd en in aanvulling op de hiervoor genoemde stellingen aangevoerd dat de koopovereenkomst dan wel het samenstel van rechtshandelingen op basis waarvan de aandelen van Houmij in Mari-Vis aan Vlieger zijn overgedragen, nietig is. Die nietigheid vloeit volgens Houmij voort uit twee gronden.
Enerzijds is de koopovereenkomst vernietigbaar wegens misbruik van omstandigheden. In dat verband stelt Houmij dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3]/Vlieger wisten of moesten begrijpen dat Houmij door bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het aangaan van de koopovereenkomst en dat zij niettemin de totstandkoming van de koopovereenkomst hebben bevorderd, ofschoon hetgeen zij wisten of moesten begrijpen hen daarvan had behoren te weerhouden. Daarbij wijst Houmij op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de hiervoor genoemde wetenschap van [gedaagde 1] en [gedaagde 3]. Daarnaast wijst zij er op dat sprake was van een ‘economische dwangpositie’ doordat [gedaagde 3] en Vlieger hebben gedreigd met het verbeuren van een boete als genoemd in de aanbiedingsregeling onder b en doordat Houmij werd aangestuurd door [gedaagde 1] en daardoor niet ‘voor zichzelf’ kon spreken.
Anderzijds stelt Houmij dat de koopovereenkomst, althans de daaraan ten grondslag liggende besluiten van de organen van Mari-Vis en daarmee de koopovereenkomst, nietig is/zijn wegens schending van de aandeelhoudersovereenkomst, waartoe zij het volgende aanvoert. De aandeelhoudersovereenkomst vormt een uitwerking van de (voorgenomen) persoonsgebonden samenwerking tussen [A] en [gedaagde 3] binnen (de onderneming van) Mari-Vis, waarmee is bedoeld dat de onderneming van de familie [X] door [A] en [gedaagde 3] zou worden gecontinueerd. Daarbij was er geen strikte scheiding tussen eigenaarschap en bestuur, maar van een ‘joint control’. De samenwerking werd genormeerd door normen van onder meer fraternitas en loyaliteit. Deze samenwerking tussen [A] en [gedaagde 3] was in 2008, niettegenstaande de ontbinding van Houmij door de KvK, niet geëindigd. Doorwerking van de aandeelhoudersovereenkomst in de vennootschappelijke verhoudingen brengt mee dat artikel 9 van de statuten van Mari-Vis zo moet worden uitgelegd dat in de gegeven omstandigheden geen aanbiedingsplicht bestond, dan wel dat de aanbiedingsplicht op grond van de redelijkheid en billijkheid als genoemd in artikel 2:8 lid 2 BW, ingekleurd door de fraternitas-norm en loyaliteitsplicht, buiten toepassing diende te blijven. Voor de uitleg van artikel 9 wijst Houmij enerzijds op de uitzonderingen op de aanbiedingsplicht die in artikel 9 van de statuten zelf zijn genoemd en anderzijds op de wijze waarop [gedaagde 3] en [A] de beslotenheid hebben vormgegeven in de aandeelhoudersovereenkomst. De beslotenheid van de samenwerkingsrelatie tussen [gedaagde 3] en [A] kon in overeenstemming met de aandeelhoudersovereenkomst behouden blijven door de aandelen van Houmij in Mari-Vis te verhangen naar Navita Holding.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3]/Vlieger hebben in strijd hiermee de aanbiedingsregeling toegepast. Dit heeft volgens Houmij tot gevolg dat de koopovereenkomst op grond waarvan de aandelen in Mari-Vis aan Vlieger zijn verkocht, geen geldige oorzaak heeft gehad als bedoeld in artikel 3:84 lid 1 BW en daarom nietig of non-existent is, dan wel dat het in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst genomen besluit van de aandeelhouders van Vlieger en [gedaagde 1] binnen Mari-Vis, op basis van de blokkeringsregeling in de statuten, als nietig wordt aangemerkt en daarmee ook de koopovereenkomst nietig is.
4.2.
[gedaagde 3], Vlieger en [gedaagde 1] hebben bestreden dat zij aansprakelijk kunnen worden gehouden en de overeenkomst/rechtshandelingen nietig is/zijn. Zij beroepen zich op verjaring van de vorderingen. De rechtbank zal de meer specifieke verweren hierna in haar overwegingen betrekken.
doorsturen brief KvK en ontbinding
4.3.
Houmij stelt dat de brief van 27 februari 2008 van de KvK was geadresseerd aan het bedrijfsadres van Mari-Vis in Yerseke, dat de aan Houmij ([A]) gerichte post altijd werd bezorgd op dat adres en dat [gedaagde 3]/Vlieger in strijd met de door hen aanvaarde taak om zakelijke post aan [A] door te sturen deze brief van de KvK welbewust niet hebben doorgestuurd, teneinde de aanbiedingsregeling bij ontbinding van Houmij te forceren. Volgens Houmij hebben [gedaagde 3]/Vlieger daarmee onrechtmatig jegens haar gehandeld dan wel zijn zij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van hun verbintenis uit, naar de rechtbank begrijpt, een afspraak om de post door te zenden.
4.4.
[gedaagde 3] en Vlieger hebben de gestelde afspraak betwist en weerspreken dat zij de brief hebben ontvangen. Het adres waaraan de brief is gericht, betreft volgens hen niet het bedrijfsadres van Mari-Vis nu dit bedrijf was gevestigd aan de Havendijk 2. Post die geadresseerd was aan Houmij werd wel eens ongeopend doorgestuurd, maar van een afspraak was geen sprake, zo stellen zij. Zij wijzen er voorts op dat Houmij niet is ontbonden als gevolg van het niet doorsturen van de brief, maar omdat Houmij de jaarrekeningen niet heeft gedeponeerd, de bijdragen aan de KvK niet betaalde en geen aangifte vennootschapsbelasting deed. Volgens [gedaagde 3] en Vlieger is [gedaagde 3] eerst bekend geworden met de ontbinding nadat de boekhouder van [gedaagde 3] dit in de Staatscourant had gezien.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Houmij in het licht van de betwisting onvoldoende onderbouwd dat de brief van de KvK door [gedaagde 3]/Vlieger is ontvangen. Namens Houmij is ter zitting door [A] verklaard dat hij van [gedaagde 3] had vernomen van de ontbinding van Houmij, dat hij hierop de KvK heeft gevraagd hoe hij dit kon oplossen en dat de KvK hem toen heeft meegedeeld dat er aangetekende brieven waren verstuurd naar het adres van Mari-Vis, maar dat die brieven waren teruggekomen. Uit het retourneren van de brief met de aankondiging van de ontbinding aan de KvK kan worden afgeleid dat deze brief niet in ontvangst is genomen. In het licht daarvan is onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 3] of Vlieger de brief van de KvK hebben ontvangen, zodat zij niet zijn tekortgeschoten door deze brieven niet door te zenden, veronderstellenderwijze uitgaande van de gestelde afspraak.
4.6.
Niet of onvoldoende weersproken is voorts dat Houmij de jaarrekeningen niet had gedeponeerd, geen aangifte had gedaan voor de vennootschapsbelasting en de bijdragen voor de Kamer van Koophandel niet had betaald, als gevolg waarvan de KvK Houmij heeft ontbonden. Uit de brief van [A] van 28 mei 2008 aan de KvK kan worden opgemaakt dat de jaarrekeningen en aangiften vennootschapsbelasting al vanaf 2002 niet meer waren verzorgd. De ontbinding van Houmij door de KvK is daarmee te wijten aan (het bestuur van) Houmij zelf. Dat [gedaagde 3] of Vlieger daarop hebben aangestuurd is onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbijgaat.
benoeming vereffenaar en aanvaarding benoeming
4.7.
[gedaagde 3] en Vlieger hebben aangevoerd dat, nadat zij zich geconfronteerd zagen met de ontbinding van Houmij, [gedaagde 3] gesproken heeft met [A] die liet weten ‘de kwestie te zullen oplossen’, dat die oplossing evenwel uitbleef, terwijl de situatie in de mosselsector – in 2008 is tussen de sector en milieuorganisaties het mosselconvenant gesloten – noopte tot het nemen van belangrijke besluiten binnen Mari-Vis over onder andere de aanschaf en financiering van een MZI (mosselzaadinstallatie) ter waarde van ongeveer € 1,6 miljoen, waarvoor de stem van alle aandeelhouders vereist was. Een en ander is door Houmij niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Zoals hiervoor is vastgesteld, bleek uit het handelsregister te Curaçao dat de onderneming van Navita Holding was geëindigd en bleek uit het Nederlandse handelsregister dat Navita Holding als bestuurder van Houmij was afgetreden. Dat [A] voorafgaand aan het verzoek tot benoeming van een vereffenaar heeft aangegeven dat Navita Holding nog bestond en dat de KvK Navita Holding (mitsdien) ten onrechte als bestuurder van Houmij had uitgeschreven, is niet gesteld. Evenmin is gesteld dat [A] toen naar voren heeft gebracht dat Navita Holding als bestuurder van Houmij de vereffening ter hand zou nemen.
4.8.
In deze genoemde omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het niet onrechtmatig was of in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst om het ertoe te leiden dat de rechtbank werd verzocht een vereffenaar te benoemen en is het niet onrechtmatig dat [gedaagde 1] die benoeming heeft aanvaard. Dat, zoals Houmij aanvoert, [gedaagde 3] en [gedaagde 1] hadden moeten begrijpen dat de ontbinding van Houmij door de KvK ten onrechte was geschied omdat Houmij nog een actieve vennootschap was, doet daar – wat hier ook van zij – niet aan af. De ontbinding was met de onaantastbare beschikking immers een gegeven. Dat [gedaagde 3] of [gedaagde 1] hadden moeten begrijpen dat [A] nog steeds gold als UBO van Houmij oordeelt de rechtbank in dit verband niet relevant. Houmij diende immers, wat daarvan ook zij, te worden vereffend en [gedaagde 3], Vlieger en [gedaagde 1] mochten er bij gebreke van een andersluidende verklaring van [A] van uitgaan dat een bestuurder van Houmij ontbrak. Gelet op het voorgaande is de rechtbank bij het verzoek tot benoeming van een vereffenaar ook niet bewust onjuist voorgelicht.
toepassen aanbiedingsverplichting
4.9.
[gedaagde 3] en Vlieger hebben tegenover de stellingen van Houmij voor zover die de toepassing van de aanbiedingsverplichting betreffen, aangevoerd dat de aandelen van Houmij op grond van artikel 9 lid 1 van de statuten van Mari-Vis wegens de aan [A] te wijten ontbinding nu eenmaal aan Vlieger dienden te worden aangeboden. Uit deze bepaling en de aandeelhoudersovereenkomst blijkt volgens hen niet dat de aandelen in Mari-Vis verdeeld dienden te blijven tussen [A] en [gedaagde 3]. Zij wijzen erop dat Vlieger als bestuurder van Mari-Vis zich in de eerste plaats diende te richten naar het belang van de vennootschap en haar onderneming. Volgens hen was het niet in het belang van de vennootschap en de onderneming om te bewerkstelligen dat de aandelen bij [A] terecht zouden komen. Hij bemoeide zich immers niet met de bedrijfsvoering en was niet in staat om financieel bij te dragen, zo stellen zij. Mari-Vis was juist gebaat bij een stabiele aandeelhouderssituatie, zeker gezien de ontwikkelingen die speelden in de mosselsector en de bedreiging van haar continuïteit. Het stond Vlieger met het oog op artikel 2:8 BW aldus vrij de aanbiedingsregeling te (doen) effectueren conform de tekst van de statuten, aldus [gedaagde 3] en Vlieger. Ook [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat Houmij op grond van artikel 9 lid 1 van de statuten van Mari-Vis gehouden was om haar aandelen in Mari-Vis aan te bieden aan Vlieger en bestrijdt dat de aandeelhoudersovereenkomst in de weg stond aan de aanbieding.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat Vlieger als bestuurder van Mari-Vis ingevolge artikel 2:9 lid 1 BW gehouden was tot een behoorlijke vervulling van haar taak. Bij een ernstig verwijt van onbehoorlijk bestuur is de bestuurder aansprakelijk voor de als gevolg daarvan opgetreden schade (art. 2:9 lid 2 BW). Bij de vervulling van hun taak dienen bestuurders zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te richten (vgl. thans art. 2:239 lid 5 BW). Wat dat belang inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Indien aan de vennootschap een onderneming is verbonden, wordt het vennootschapsbelang in de regel vooral bepaald door het bevorderen van het bestendige succes van deze onderneming. In geval van een joint venture-vennootschap wordt het belang van de vennootschap voorts bepaald door de aard en inhoud van de tussen de aandeelhouders overeengekomen samenwerking. De aard en inhoud van het samenwerkingsverband in een joint venture-vennootschap waarin de aandeelhouders een gelijkwaardig aandeel hebben, kunnen meebrengen dat (ook) het vennootschapsbelang is gebaat bij continuering van evenwichtige verhoudingen tussen de aandeelhouders; dit kan betekenen dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders niet verder mogen veranderen dan in het licht van de omstandigheden geboden is. Bij de vervulling van hun taak dienen bestuurders voorts, mede op grond van het bepaalde in art. 2:8 BW, zorgvuldigheid te betrachten met betrekking tot de belangen van al degenen die bij de vennootschap en haar onderneming zijn betrokken. Deze zorgvuldigheidsverplichting kan meebrengen dat bestuurders bij het dienen van het vennootschapsbelang ervoor zorgen dat daardoor de belangen van al degenen die bij de vennootschap of haar onderneming zijn betrokken niet onnodig of onevenredig worden geschaad. Zie HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:797.
4.11.
Een vereffenaar heeft als taak het vermogen van de ontbonden rechtspersoon te vereffenen met inachtneming van het doel van de vereffening, met name het te gelde maken van de activa van de rechtspersoon en de voldoening van schuldeisers. Artikel 2:23a lid 1 BW bepaalt dat een vereffenaar dezelfde bevoegdheden, plichten en aansprakelijkheid heeft als een bestuurder, voor zover deze verenigbaar zijn met zijn taak als vereffenaar. [gedaagde 1] diende zich in beginsel rekenschap te geven van de verplichtingen die voortvloeiden uit de aandeelhoudersovereenkomst waarbij Houmij partij was en diende zich jegens Houmij en degenen die bij haar organisatie waren betrokken, te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Hij was tegenover Houmij gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak (artikel 2:9 lid 1 BW). Bij een ernstig verwijt van onbehoorlijk bestuur is de vereffenaar aansprakelijk voor de als gevolg daarvan opgetreden schade (artikel 2:9 lid 2 BW).
4.12.
Tussen partijen is in geschil hoe de aanbiedingsregeling van artikel 9 van de statuten van Mari-Vis dient te worden uitgelegd. Houmij stelt kort gezegd dat die in het licht van de aandeelhoudersovereenkomst dient te worden uitgelegd en dat dit meebrengt dat de aanbiedingsverplichting in de gegeven omstandigheden niet bestond. De rechtbank oordeelt die uitleg onjuist. De aanbiedingsregeling in de statuten van Mari-Vis ziet op situaties waarin een aandeelhouder onvrijwillig de zeggenschap over Mari-Vis kan verliezen, terwijl de aandeelhoudersovereenkomst situaties betreft waarin een aandeelhouder vrijwillig de zeggenschap wenst over te dragen. Beide regelingen strekken ertoe te voorkomen dat derden de aandelen in Mari-Vis verkrijgen, zonder dat eerst de resterende aandeelhouder in de gelegenheid is gesteld de aandelen te kopen. De aandeelhoudersovereenkomst strookt mitsdien in zoverre met de statutaire aanbiedingsregeling en leidt er niet toe dat de aanbiedingsregeling in de gegeven omstandigheden niet diende te worden toegepast. Met name volgt uit de aandeelhoudersovereenkomst niet dat [A] en [gedaagde 3] altijd samen de zeggenschap dienden te behouden over de onderneming van Mari-Vis, zoals Houmij kennelijk betoogt.
4.13.
De rechtbank is voorts van oordeel dat Vlieger in de gegeven omstandigheden mocht meewerken aan de toepassing van de statutaire aanbiedingsregeling zoals deze hiervoor is uitgelegd en dat zij door het verlenen van die medewerking niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld die zij jegens Houmij in acht diende te nemen. Daartoe is allereerst van belang dat [A] in verband met de ontbinding van Houmij medio 2008 heeft meegedeeld dat hij ‘orde op zaken’ zou stellen, hetgeen de rechtbank zo verstaat dat hij ervoor zou zorgen dat hij zou proberen geld aan te trekken om de schuldeisers van Houmij te voldoen. Zoals Vlieger en [gedaagde 3] onweersproken hebben gesteld en blijkt uit het verslag van de bijeenkomst van 13 november 2008, was dit niet gelukt, zodat het volgens Houmij medio 2008 besproken voornemen om de aandelen te ‘verhangen’ naar Navita Holding niet kon worden uitgevoerd maar die aandelen dienden te worden verkocht om de schuldeisers te betalen. Uit voornoemd verslag en de overgelegde correspondentie met [gedaagde 1] blijkt voorts dat [A] er zich, kennelijk omdat hij de benodigde financiering niet had kunnen verkrijgen, bij neer heeft gelegd dat de aandelen van Houmij in Mari-Vis zouden worden verkocht. In ieder geval heeft hij daartegen geen uitdrukkelijk bezwaar gemaakt. Zoals Vlieger en [gedaagde 3] hebben aangevoerd, was het daarnaast in verband met de situatie in de mosselsector nodig dat er besluiten zouden worden genomen met grote financiële consequenties en dat er slagvaardig kon worden bestuurd, terwijl [A], naar onweersproken is gesteld, niet duidelijk had gemaakt waarom de onderneming van Navita Holding volgens het handelsregister te Curaçao was geëindigd – in dit verband heeft [gedaagde 3] verklaard dat hij vermoedde dat [A] geen zeggenschap meer had over Navita Holding en dus over Houmij. Tegen de achtergrond dat [A] zich in de voorgaande jaren feitelijk niet had bemoeid met de onderneming van Mari-Vis en al eerder had geprobeerd de aandelen aan zijn broer te verkopen, terwijl die koop slechts daarom niet is doorgegaan omdat de geboden prijs door [A] te laag werd geacht, is het meewerken aan de toepassing van de aanbiedingsregeling in de genoemde omstandigheden niet onredelijk en niet in strijd met het bepaalde in artikel 2:8 BW. Vlieger en [gedaagde 3] hebben daarom niet onzorgvuldig of onbehoorlijk jegens Houmij gehandeld door mee te werken aan de toepassing van de aanbiedingsregeling.
4.14.
[gedaagde 1] heeft zijn taak zoals die hiervoor is omschreven, gelet op de hiervoor genoemde uitleg van de aanbiedingsregeling, niet onbehoorlijk vervuld door toepassing te geven aan die regeling. Hij was immers verplicht om de aandelen te verkopen ter voldoening van de schuldeisers van Houmij en om deze aan te bieden aan Vlieger, op straffe van het verbeuren van een boete door Houmij. Daar komt bij dat [A] geen financiële middelen had en daarom ten tijde van de aanbieding niet in staat werd geacht om de aandelen te kopen.
de overdracht voor € 1,-
4.15.
Thans is de vraag aan de orde of Vlieger/[gedaagde 3] en/of [gedaagde 1] met toepassing van de hiervoor genoemde maatstaf op grond van de bevindingen van DRV de aandelen van Houmij in Mari-Vis mochten overdragen aan Vlieger voor € 1,-. Vlieger en [gedaagde 3] weerspreken dat er onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt aan DRV. Zij en [gedaagde 1] hebben bestreden dat de prijs van de aandelen niet conform de statuten is vastgesteld en hebben aangevoerd dat zij ervan uit mochten gaan dat de prijs door DRV correct was bepaald.
4.16.
De stelling van Houmij dat Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1] in strijd met de statuten van Mari-Vis hebben gehandeld doordat DRV de prijs van de aandelen niet heeft vastgesteld zoals bepaald in artikel 8 en 9 van die statuten, oordeelt de rechtbank onjuist en wordt verworpen. In het rapport van DRV is met zo veel woorden vermeld dat de prijs van de aandelen gebaseerd dient te worden op de indirecte opbrengstwaarde van de onderneming. Gelet voorts op de e-mail van 14 januari 2019 van [gedaagde 1] aan DRV waarin expliciet is vermeld dat de opdracht de vaststelling van de prijs betrof, op welke e-mail DRV niet meer heeft gereageerd, mochten [gedaagde 1] en Vlieger/[gedaagde 3] er redelijkerwijs van uitgaan dat DRV de prijs voor de aandelen had vastgesteld, zoals in de statuten was voorgeschreven.
4.17.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan de stelling van Houmij dat Vlieger/[gedaagde 3] onjuiste of onvolledige gegevens aan DRV heeft aangeleverd. Houmij heeft niet gesteld welke concrete cijfers in het rapport van DRV niet juist zijn en waarom. Deze stelling is in het licht van de betwisting door Vlieger/[gedaagde 3] onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
4.18.
Dat DRV onvoldoende deskundig was om de prijs van de aandelen vast te stellen, is niet gesteld. Zoals blijkt uit het rapport van DRV is zij er voor de prijsbepaling van de aandelen van uitgegaan dat de onderneming van Mari-Vis werd gecontinueerd en heeft zij de prijs van de aandelen bepaald op basis van de ‘going concern’-waarde van de onderneming, welke zij heeft berekend met behulp van de ‘discounted cashflow’-methode. Bij die methode wordt gekeken naar het geld dat met de onderneming in de toekomst kan worden verdiend en worden de inkomende toekomstige geldstromen verrekend met de uitgaande geldstromen. Uit het rapport van DRV blijkt dat met toepassing van deze methode voor 2009 rekening is gehouden met een negatieve kasstroom van € 1.193.309,- in verband met de investering in de MZI. Ook zonder deze investering, zou het bedrijfsresultaat in de toekomst negatief zijn geweest, zo blijkt uit het rapport. Anders dan Houmij stelt, is in het rapport van DRV toegelicht waarom zij de indirecte opbrengstwaarde als uitgangspunt heeft genomen. Daarmee wordt aangesloten bij de feitelijke situatie waarin de onderneming werd gecontinueerd. Houmij heeft op haar beurt onvoldoende gemotiveerd waarom de waardering volgens voornoemde, gebruikelijke methode voor de bepaling van de waarde van de onderneming, niettemin onjuist is. Indien zij daarnaast nog stelt dat een langere periode dan 2009/2010 in acht had moeten worden genomen, is in het deskundigenrapport vermeld dat DRV heeft gekozen voor een periode van twee jaar wegens onzekere toekomstverwachtingen, waarmee die periode voldoende is gemotiveerd.
4.19.
Houmij heeft aangevoerd dat de door DRV vastgestelde prijs onjuist is. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij verwezen naar waarderingen van de ING Bank in 2001 en 2006, waaruit blijkt dat Mari-Vis beschikt over ‘Theoretische Productie Waarden’ die in 2001 een waarde vertegenwoordigden van € 10.436.945,-. Daar komt volgens Houmij nog bij dat Mari-Vis beschikte over een relatief groot mosselzaadquotum en onroerende zaken, waaronder twee schepen. Zij heeft er verder op gewezen dat met de genoemde schepen van 2005 tot 2012 per seizoen een gemiddelde omzet werd gerealiseerd van tenminste € 1.750.411,-. Verder heeft zij naar voren gebracht dat Mari-Vis nog in 2005 een bedrag van één miljoen euro is uitgekeerd aan haar aandeelhouders en dat in de afgelopen jaren bedrijven in de sector zijn verkocht voor zo’n vijf miljoen euro per kwekerij, inclusief schip.
4.20.
Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1] hebben hiertegenover onder andere naar voren gebracht dat de mosselsector ten tijde van de ontbinding van Houmij door een diep dal ging en de toekomst van Mari-Vis onzeker was. Zij hebben toegelicht dat de voornaamste reden hiervoor was dat er reeds jarenlang door natuurorganisaties werd geprotesteerd tegen het opvissen van mosselzaad op wilde mosselbanken in de Waddenzee vanwege de impact op het milieu, als gevolg waarvan vergunningen aan mosselkwekers om mosselzaad van de zeebodem te vissen geweigerd. In de jaren 2007 en 2008 had Mari-Vis al geen vergunning meer verkregen om mosselzaad te vissen als gevolg waarvan het aanleggen van een nieuwe voorraad mosselzaad onmogelijk was. In 2008 is een ‘mosselconvenant’ gesloten, waarbij afspraken zijn gemaakt tussen ministerie, natuurorganisaties en de mosselsector. Een van de belangrijkste afspraken was dat mosselkwekers de mosselzaadvisserij stapsgewijs zouden afbouwen door over te stappen op een alternatieve wijze van het winnen van mosselzaad met behulp van een MZI. De aanschaf van zo’n MZI was kostbaar, terwijl onzeker was of deze MZI in technische en financiële zin een volwaardig alternatief zou zijn. Indien de alternatieve methoden niet zouden werken, zou dit meebrengen dat de mosselsector gesaneerd diende te worden, aldus steeds Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1]. Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1] hebben verder het gestelde vermogen van Mari-Vis bestreden en hebben naar voren gebracht dat Mari-Vis met de dividenduitkering in 2005 is ‘leeggetrokken’ om de andere activiteiten van [A] te kunnen financieren.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Houmij de door Vlieger/[gedaagde 3] gestelde situatie in de mosselsector en de daaruit voortvloeiende onzekerheid voor de continuïteit van de onderneming van Mari-Vis onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Gelet op deze onzekerheid voor de continuïteit van de onderneming en de in het rapport van DRV gegeven motivering van de kasstromen, mochten Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1] ervan uitgaan dat de prijsvaststelling door DRV juist was. De stellingen van Houmij omtrent de positieve waarde van de onderneming doen daar onvoldoende aan af. Deels zien deze op een periode waarin de meergenoemde problematische situatie in de mosselsector nog niet speelde, terwijl, voor zover deze wel zien op deze periode, daaruit niet kan worden afgeleid dat de toekomstige prognose door DRV op het moment van de totstandkoming van het rapport voor Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1] kenbaar onjuist was. Dat bij de genoemde kasstromen een negatieve kasstroom is betrokken in verband met de investering in de MZI is logisch, nu dit het enige reële alternatief was voor de continuering van de onderneming. Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1] hebben gelet hierop niet onzorgvuldig of onbehoorlijk gehandeld door de aandelen van Houmij in Mari-Vis voor € 1,- over te dragen aan Vlieger. Uitgaande van de juistheid van de prijsvaststelling door DRV is van misbruik van recht door Vlieger geen sprake. Gelet op de vastgestelde prijs voor de aandelen, leverde de verkoop daarvan immers voor Houmij geen nadeel op.
4.22.
Houmij heeft nog gesteld dat Vlieger en [gedaagde 1] [A] ten onrechte niet bij de totstandkoming van het rapport van DRV hebben betrokken. De rechtbank oordeelt dat onjuist. Zoals blijkt uit de overgelegde correspondentie en notulen, is [A] in eerste instantie bij de aanbieding van de aandelen betrokken, maar heeft hij vervolgens een houding aangenomen die erop neerkwam dat hij niet betrokken wilde worden bij het deskundigenonderzoek. [gedaagde 1] heeft bij herhaling gevraagd naar de wensen van [A] ten aanzien van het te verrichten onderzoek en meer in het bijzonder de wijze waarop de prijs voor de aandelen diende te worden vastgesteld, maar daarop is, behoudens de korte mededeling van de advocaat van [A] dat wanneer de aandelen worden aangeboden dit slechts tegen de marktwaarde kan zijn, geen inhoudelijke reactie gekomen. Gelet op het een en ander hebben Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1] [A] voldoende gelegenheid geboden om bij de totstandkoming van het deskundigenrapport te worden betrokken.
verkoop vordering
4.23.
Volgens Houmij heeft [gedaagde 1] Vlieger/[gedaagde 3] op onrechtmatige wijze bevoordeeld door de verkoop van de vordering van Houmij op [A] van € 293.298,26 voor een bedrag van € 109.008,40. Volgens Houmij is sprake van een onzakelijke transactie, als gevolg waarvan zij voor een bedrag van € 223.732,24 is benadeeld.
4.24.
[gedaagde 1] heeft betwist dat sprake is van een onzakelijke transactie waardoor Houmij is benadeeld. Hij heeft aangevoerd dat de vordering oninbaar was omdat [A] geen financiële mogelijkheden had om de vordering te voldoen. Verrekening van de vordering met de schuld aan Mari-Vis was de enige wijze waarop de vordering nog waarde kon worden toegekend nu daardoor de schuldenpositie van Houmij lager werd. Houmij had geen andere middelen om de schuld aan Mari-Vis te voldoen, zo stelt [gedaagde 1].
4.25.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vordering op [A] oninbaar was heeft [gedaagde 1] er onder anderen op gewezen dat de bedrijven van [A] alle zijn gefailleerd waardoor hij geen zakelijke inkomsten meer had en – kort gezegd – dat hij niet voldeed aan sommaties tot betaling. In het licht van de met stukken onderbouwde stelling, heeft Houmij onvoldoende gemotiveerd betwist dat de vordering van Houmij op hem inbaar is. Nu met de verkoop van de vordering de schuldenpositie van Houmij werd verminderd, heeft [gedaagde 1] zijn taak niet onbehoorlijk vervuld door de vordering voor minder dan de nominale waarde aan Mari-Vis te verkopen. Anders dan Houmij aanvoert, had [gedaagde 1] de vordering niet aan Navita Holding/[A] moeten verkopen omdat de opbrengst van de vordering aan hem als UBO toekwam. Er is immers geen sprake van baten die na de vereffening aan de aandeelhouder van Houmij dienden te worden uitgekeerd.
misbruik van omstandigheden
4.26.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vordering tot vernietiging is ingesteld tegen Vlieger. Vlieger is immers partij bij de koopovereenkomst en [gedaagde 1] niet.
4.27.
Volgens artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Het vierde lid van het artikel bepaalt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Het artikel regelt gevallen waarin de wil van het slachtoffer weliswaar overeenstemt met diens verklaring maar gebrekkig is gevormd.
4.28.
Naar het oordeel van de rechtbank is de wil van Houmij niet gebrekkig gevormd. Die wil dient immers gelijk te worden gesteld aan de wil van [gedaagde 1] als vereffenaar van Houmij en gesteld noch gebleken is dat de wil van [gedaagde 1] om de rechtshandelingen te verrichten gebrekkig is gevormd.
4.29.
De vordering tot vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden dient te worden afgewezen.
nietigheid wegens strijd aandeelhoudersovereenkomst
4.30.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor over de uitleg van de aandeelhoudersovereenkomst heeft overwogen, volgt dat de aanbiedingsregeling niet ten onrechte is toegepast, zodat de vordering reeds om die reden niet kan worden toegewezen.
samenspanning
4.31.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt voorts dat geen sprake is van de door Houmij gestelde samenspanning tussen Vlieger/[gedaagde 3] en [gedaagde 1]. Vlieger/[gedaagde 3] hebben geen onrechtmatige daad in groepsverband gepleegd, zoals door Houmij gesteld.
conclusie, beslag, proceskosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.32.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen. Het beroep op verjaring behoeft gelet op het voorgaande geen beoordeling.
4.33.
Nu het door Houmij ingeroepen recht ter rechtvaardiging van het beslag ontbreekt, zal de vordering tot opheffing van het gelegde conservatoir beslag worden toegewezen. De stelling van Houmij dat Vlieger onvoldoende belang heeft bij haar vordering faalt. Zoals Vlieger terecht naar voren heeft gebracht heeft zij er belang bij om ongestoord en volledig over haar eigendom te kunnen beschikken en behoeft zij het beslag niet te dulden.
4.34.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard voor zover het beslag wordt opgeheven. Het hiertegen gerichte verweer van Houmij dat zij ook in hoger beroep belang heeft bij handhaving van het beslag omdat de aandelen mogelijk aan haar dienen te worden overgedragen bij wijze van schadevergoeding gaat niet op. Het belang van Vlieger bij opheffing van het beslag weegt zwaarder dan het door Houmij gestelde belang bij handhaving daarvan.
4.35.
Houmij dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding jegens Vlieger/[gedaagde 3] te worden verwezen, in conventie aan de zijde van Vlieger/[gedaagde 3] tot heden begroot op € 656,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten tarief II) en in reconventie op € 281,50 aan salaris advocaat (0,5 x 1 punt tarief II), vermeerderd met de na te noemen nakosten en rente. De kosten van de mondelinge behandeling worden daarbij toegerekend aan de conventie.
4.36.
Houmij dient voorts als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding jegens [gedaagde 1] te worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde 1] tot heden begroot op € 304,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten tarief II), alsmede op de na te noemen nakosten, vermeerderd met de gevorderde rente.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van Houmij af;
5.2.
veroordeelt Houmij in de kosten van het geding tegen Vlieger/[gedaagde 3], tot op heden aan de zijde van Vlieger/[gedaagde 3] begroot op € 656,- aan verschotten en € 1.126,- voor salaris en de hierna te noemen nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit vonnis dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.3.
veroordeelt Houmij in de kosten van het geding tegen [gedaagde 1], tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op € 304,- aan verschotten en € 1.126,- aan salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit vonnis dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
in reconventie
5.4.
heft op het door Houmij ten laste van Vlieger gelegde conservatoire beslag op de aandelen van Vliegere in het kapitaal van Mari-Vis Verkoop Centrum B.V. genummerd 21 t/m 40;
5.5.
veroordeelt Houmij in de kosten van het geding, aan de zijde van Vlieger tot heden gevallen begroot op € 281,50 aan salaris en de na te noemen nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit vonnis dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
in conventie en in reconventie
5.6.
begroot de aan de zijde van Vlieger/[gedaagde 3] te maken tot heden voorts op € 255,-aan nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt;
5.7.
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordelingen betreft en de opheffing van het beslag uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, mr. J. de Graaf en mr. K.H.J. Vermariën en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.