Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Palma de Mallorca, Spanje,
wonende te [woonplaats], Spanje,
gevestigd te Palma de Mallorca, Spanje,
wonende te [woonplaats], Spanje,
1.Het geding in feitelijke instantie
19 juli 2012;
2.Het geding in cassatie
geconcludeerd tot referte.
3.Uitgangspunten in cassatie
joint venturebestaande basis van gelijkwaardigheid op te heffen. (rov. 3.19.2)
joint venture, die was opgezet op basis van gelijkwaardigheid tussen Holding I en Inversiones, bracht mee dat de Vennootschap er in beginsel belang bij had dat het evenwicht tussen hen gehandhaafd bleef, althans hersteld werd. Het bestuur diende erop toe te zien dat de verschillende betrokken belangen adequaat en met een grote zorgvuldigheid werden behartigd. Daarin past niet de heimelijke aandelenoverdracht. Dit gold te meer toen Inversiones eenmaal een meerderheidsbelang in Efesyde had verworven en die transactie niet wenste terug te draaien. (rov. 3.26)
joint venture-partners. Aldus hebben de bestuurders de positie van de Vennootschap miskend en ten onrechte de belangen van Holding I veronachtzaamd. De ondernemingskamer acht dit handelen van de bestuurders onaanvaardbaar en in strijd met elementaire beginselen van ondernemerschap. Hieraan doet niet af dat de aandelenoverdracht niet in strijd was met wettelijke of statutaire bepalingen en dat evenmin enige wettelijke of statutaire informatieplicht bestond. (rov. 3.27)
De ondernemingskamer heeft in rov. 3.56 uiteengezet waarom tevens een voorziening gepast is, inhoudende dat in een BAVA van de Vennootschap zonder instemming van de aandeelhouders C kan worden besloten tot een statutenwijziging op grond waarvan bijzondere zeggenschapsrechten aan de aandelen C worden ontnomen.
De ondernemingskamer heeft het verzoek van de Vennootschap tot kostenverhaal ten aanzien van Invernostra, Inversiones en [B] afgewezen op de grond dat zij geen bestuurder in de zin van art. 2:354 BW waren (rov. 3.62 en 3.66), en dat verzoek ten aanzien van de bestuurders [C], Equity Trust en [A] toegewezen nu ieder van hen een ernstig verwijt valt te maken (rov. 3.63-3.65).
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
joint venturegeheel samenviel met de belangen van de aandeelhouders. Mede gelet op het bepaalde in art. 2:239 lid 4 BW was het bestuur van de Vennootschap daarom op grond van de feitelijke instructiemacht van de aandeelhouders verplicht om instructies van de aandeelhouders op te volgen. Het oordeel van de ondernemingskamer in rov. 3.4, 3.26 en 3.27 getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting, althans heeft de ondernemingskamer haar oordeel onvoldoende gemotiveerd.
joint venture-vennootschap wordt het belang van de vennootschap voorts bepaald door de aard en inhoud van de tussen de aandeelhouders overeengekomen samenwerking. De aard en inhoud van het samenwerkingsverband in een
joint venture-vennootschap waarin de aandeelhouders een gelijkwaardig aandeel hebben, kunnen meebrengen dat (ook) het vennootschapsbelang is gebaat bij continuering van evenwichtige verhoudingen tussen de aandeelhouders; dit kan betekenen dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders niet verder mogen veranderen dan in het licht van de omstandigheden geboden is.
joint venture-vennootschap om jegens de aandeelhouders de nodige zorgvuldigheid te betrachten, een bijzondere zorgplicht meebrengen met betrekking tot de positie van een aandeelhouder wiens belang is verwaterd of (verder) dreigt te verwateren.
joint venture-vennootschap of indien de statuten bepalen dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van een ander orgaan van de vennootschap (vgl. art. 2:239 lid 4 BW en Kamerstukken II 2006/07, 31 058, nr. 3, p. 91-92).
joint venturedie is aangegaan tussen twee gelijkwaardige partners, naderhand aangevuld met een aandeelhouder met een minderheidsbelang. Blijkens de rov. 3.20.1 – 3.20.2 en 3.26 – 3.27 heeft zij onderkend dat het vennootschapsbelang onder de gegeven omstandigheden meebracht dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders niet verder zouden veranderen dan in het licht van de omstandigheden was geboden. Zij heeft geoordeeld dat het bestuur zich geen rekenschap heeft gegeven van het eigen belang van de Vennootschap en van zijn eigen rol en taak hierin. Deze oordelen geven in het licht van het bovenstaande geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt daarom.
joint venturein te richten en dat de keuze om met betrekking tot een beoogde aandelenoverdracht geen aanbiedingsplicht of informatieplicht overeen te komen moet worden gerespecteerd. Het nalaten van Inversiones en Invernostra, alsmede van het bestuur van de Vennootschap, om Holding I te informeren over de beoogde overdracht van aandelen C door Invernostra aan Inversiones, kan in de gegeven omstandigheden daarom niet (zonder nadere motivering) als wanbeleid worden aangemerkt, zo stelt het onderdeel.
joint venturein te richten, ontslaat hen niet van de verplichtingen die voor ieder van hen voortvloeien uit art. 2:8 BW. Op grond van deze bepaling waren Invernostra en Inversiones gehouden zich jegens Holding I en jegens de Vennootschap te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Art. 2:8 BW is van dwingend recht en geldt ook indien Invernostra haar aandelen op grond van de wet, de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst kon en mocht overdragen aan Inversiones zonder deze aandelen aan Holding I aan te bieden of zonder Holding I te informeren.
joint venture-partners was gehandhaafd, dat aan de over te dragen aandelen C specifieke zeggenschapsrechten waren verbonden, en dat sprake was van een conflict tussen Inversiones en Holding I (vgl. rov. 2.14, 2.16, 2.20-2.22, 3.17, 3.19.1, 3.19.2 en 3.26).
joint venturedie was opgezet als samenwerking tussen twee gelijkwaardige partners, getuigt dit oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Ook heeft de ondernemingskamer dat oordeel in rov. 3.26 en 3.27 voldoende gemotiveerd. Het voorgaande geldt eveneens met betrekking tot haar oordeel dat het nalaten van het bestuur van de Vennootschap om Holding I te informeren onder de omstandigheden van het geval strijdig is met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap.
5.Beslissing
4 april 2014.