ECLI:NL:RBZWB:2021:5066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
BRE 19/4376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, alsook de Minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Tilburg voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 311.000, maar na bezwaar van de belanghebbende werd deze verlaagd naar € 292.000. De belanghebbende was het niet eens met deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde van € 259.000 had. Tijdens de zitting op 1 september 2021 werd de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een WOZ-consultant.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de heffingsambtenaar een taxatierapport had overgelegd, waarin de waarde van de woning werd getaxeerd op € 297.160. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de ligging van de woning en de correcties die waren toegepast op de vergelijkingsobjecten.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden met bijna zes maanden. De Minister van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 47 en de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 534. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de belanghebbende af, behalve de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/4376
Uitspraak van 7 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
de heffingsambtenaar,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.

1.Procesverloop

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] te [plaats] (de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 311.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar de aanslag onroerende zaakbelasting 2019 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 11 juli 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde vastgesteld op € 292.000.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 september 2021. Belanghebbende was daarbij aanwezig met zijn partner [partner] en namens belanghebbende was eveneens aanwezig M.R. van Yperen, verbonden aan WOZ consultants te Arnhem. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar] .

2.Overwegingen

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. Het betreft een twee-onder-een-kap woning, gebouwd in 1966. De inhoud van de woning is 185m3 en de oppervlakte van het perceel is 416m2.
2.2.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2018. Belanghebbende vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Hij bepleit een waarde van € 259.000. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van € 292.000.
Toetsingskader van de rechtbank
2.3.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.4.
De waarde van de woning wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Op zichzelf is dit een werkwijze die een goede benadering kan geven van de gezochte waarde. De vergelijkingsmethode houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door belanghebbende is aangevoerd.
2.5.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank zelf tot een vaststelling van de WOZ-waarde komen.
2.6.
De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen.
Onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde
2.7.
Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 14 januari 2020 door [taxateur] , taxateur van de gemeente Tilburg . In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 297.160. Naast gegevens van de woning, bevat het taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten, te weten [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , en gegevens van een aantal indicatieobjecten, te weten [adres 4] en [adres 5] te [plaats] . Daarnaast heeft op 7 januari 2020 een inpandige opname van het onderhavige object plaatsgevonden. Volgens de heffingsambtenaar heeft hij daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde waarde van € 292.000 niet te hoog is.
Beoordeling van de vastgestelde WOZ-waarde
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met het door hem overgelegde taxatierapport voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de vergelijkingsobjecten weliswaar verschillen vertonen met het onderhavige object, maar de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met deze verschillen door een correctie op de waarde van het object toe te passen.
2.9.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de slechtere ligging van de woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten. De ligging van de woning naast een basisschool en kinderopvang geeft overlast van toeterende en geparkeerde auto’s. Volgens belanghebbende had de heffingsambtenaar rekening moeten houden met de slechtere ligging van de woning door een hogere correctie toe te passen op de waarde.
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de ligging van de woning. De heffingsambtenaar heeft een correctie toegepast van € 5.000 op de waarde van de woning. Dezelfde correctie heeft hij toegepast op de waarde van de vergelijkingsobjecten. Op basis van hetgeen ter zitting is aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het onderhavige object ten opzichte van de vergelijkingsobjecten extra of meer overlast ondervindt die aanleiding geeft tot toepassing van een hogere correctie op de waarde.
2.11.
De heffingsambtenaar heeft bij de vergelijkingsobjecten [adres 2] en [adres 3] een correctie van € 30.000 toegepast vanwege achterstallig onderhoud. Belanghebbende heeft aangevoerd dat deze correctie te hoog is, omdat uit de overgelegde foto’s niet blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud. De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat het onderhavige object, in tegenstelling tot de vergelijkingsobjecten, in 2002 geheel is gerenoveerd en daarmee kwalitatief in betere staat verkeert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar daarmee de correctie van € 30.000 vanwege achterstallig onderhoud voldoende onderbouwd.
Conclusie
2.12.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag onroerende zaakbelasting niet te hoog is vastgesteld. Het door belanghebbende zijnerzijds aangevoerde is hiertegenover van onvoldoende gewicht om te concluderen tot een lagere waarde. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Overschrijding van de redelijke termijn
2.13.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [1] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 10 april 2019, de rechtbank doet uitspraak op 7 oktober 2021. De redelijke termijn is daarmee overschreden met bijna 6 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) vanwege de lange duur van de beroepsprocedure. De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Vergoeding griffierecht en proceskosten
2.14.
Gelet op de toewijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 47 vergoed. Daarnaast heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 534 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5 voor het gewicht van de zaak). Een wegingsfactor 0,5 acht de rechtbank hier aangewezen, nu uitsluitend recht op proceskostenvergoeding bestaat in verband met het toekennen van een immateriële schadevergoeding. [2]

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 534;
  • gelast dat de Minister het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Bijlage
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (
Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.