In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die na 30 jaar als machinebediende te hebben gewerkt, in 2017 werd ontslagen, had zich in 2018 ziekgemeld vanwege psychische en rugklachten. Het UWV weigerde echter per 7 april 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, wat eiser aanvocht. Tijdens de zitting op 18 augustus 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV niet verscheen.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsarts b&b concludeerde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de psychische klachten en rugklachten van eiser niet hadden onderschat. Eiser had geen objectieve medische gegevens overgelegd die zijn stelling van volledige arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De rechtbank volgde de conclusie van het UWV dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een WIA-uitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.