ECLI:NL:RBZWB:2021:5032

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20_8710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na langdurige ziekte en ontslag, beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die na 30 jaar als machinebediende te hebben gewerkt, in 2017 werd ontslagen, had zich in 2018 ziekgemeld vanwege psychische en rugklachten. Het UWV weigerde echter per 7 april 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, wat eiser aanvocht. Tijdens de zitting op 18 augustus 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV niet verscheen.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsarts b&b concludeerde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de psychische klachten en rugklachten van eiser niet hadden onderschat. Eiser had geen objectieve medische gegevens overgelegd die zijn stelling van volledige arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De rechtbank volgde de conclusie van het UWV dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een WIA-uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8710 WIA

uitspraak van 29 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Ergec
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als machinebediende. In 2017 is eiser na een dienstverband van 30 jaar ontslagen. Per 1 juli 2017 is een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiser zich per 10 april 2018 ziekgemeld vanwege psychische klachten en rugklachten.
Het UWV heeft aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Deze ZW-uitkering is na een eerstejaars ZW-beoordeling ongewijzigd voortgezet.
Bij besluit van 24 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 7 april 2020 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 7 april 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken op een telefonische hoorzitting en het dossier bestudeerd, waaronder de medische informatie. Volgens de verzekeringsarts b&b is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Eiser behoort namelijk niet tot een van de uitzonderingscategorieën voor ‘geen benutbare mogelijkheden’. De vermoeidheidsklachten en slaapproblemen kunnen deels verklaard worden uit de door Gz-psycholoog [naam Gz-psycholoog] (in de brief van 3 juni 2020) geclassificeerde persisterende depressieve stoornis, dysthymie. De door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden passen volgens de verzekeringsarts b&b bij de gestelde diagnose. Dat eiser meer subjectieve klachten ervaart, maakt niet dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b spreekt evenals de verzekeringsarts zijn twijfel uit over de diagnose PTSS. Voorwaarde voor deze diagnose is een levensbedreigend trauma en het voor eiser zeer vervelend ontslag kan niet als zodanig worden gezien. Mocht hier toch sprake van zijn dan vallen de hieruit voortvloeiende beperkingen binnen de aangenomen beperkingen. De orthopeed heeft kennelijk geen aanleiding gezien voor verdere behandeling van de door eiser ervaren rug- en linkerbeenklachten. Eerder heeft eiser aangegeven dat hij rugklachten ervaart door stress. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn al voldoende beperkingen aangenomen ter voorkoming van stress. Er is ook geen aanleiding voor een urenbeperking op energetische of preventieve grond dan wel vanwege een medisch voorgeschreven behandeling. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn volgens de verzekeringsarts b&b op juiste wijze neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 maart 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij recht heeft op een WIA-uitkering op grond van volledige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat in onvoldoende mate medische informatie bekend was en er onvoldoende onderzoek is verricht. Eiser stelt meer beperkingen te hebben vanwege zijn rugklachten, namelijk ten aanzien van tillen, dragen, torderen, staan en reiken. Daarnaast heeft eiser last van psychische klachten. Het ontslag bij zijn werkgever heeft een dusdanige impact gehad dat daaruit een PTSS is ontstaan. Ten onrechte zijn de verzekeringsartsen aan de diagnose PTSS voorbijgegaan en hebben de daarmee samenhangende beperkingen niet vastgesteld. Volgens bestendige jurisprudentie [1] had de verzekeringsarts b&b in een geval als dit, waarin sprake is van een haaks standpunt op de behandelende sector, in overleg dienen te treden met de behandelaar en nadere informatie dienen op te vragen. Eiser verzoekt de rechtbank daarom, onder verwijzing naar het Korosec-arrest en jurisprudentie, een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser informatie overgelegd van huisarts [naam huisarts] en een medicatieoverzicht.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde psychische klachten en rugklachten. De verzekeringsarts b&b heeft de in bezwaar overgelegde medische stukken betrokken bij zijn beoordeling van de belastbaarheid van eiser. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is. In artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn criteria opgenomen met betrekking tot ‘geen benutbare mogelijkheden’. Dit is het geval als sprake is van opname in een ziekenhuis of (verzorgings)instelling, bedlegerigheid, afhankelijkheid in het dagelijks leven (ADL) of als gevolg van een ernstige psychische stoornis niet psychisch zelfredzaam zijn. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een van de voornoemde criteria. Op basis van de medische gegevens in het dossier heeft de verzekeringsarts b&b zich naar het oordeel van de rechtbank met juistheid op het standpunt gesteld dat geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen eisers psychische klachten en de daaruit volgende beperkingen niet hebben onderschat. In de medische stukken van psycholoog [naam Gz-psycholoog] is vermeld dat bij eiser sprake is van een persisterende stoornis (dysthymie) en PTSS. De verzekeringsartsen onderschrijven de dysthymie, maar spreken hun twijfel uit over de diagnose PTSS. De rechtbank overweegt dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of eiser al dan niet (meer) arbeidsongeschikt is, maar zijn beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. [2] De FML bevat beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. De verzekeringsartsen zien, zelfs als sprake is van PTSS, geen aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen. Eisers stelling dat meer beperkingen moeten worden aangenomen betreffende zijn energetische klachten, zijn afzonderen van andere mensen en ten aanzien van samenwerken, concentreren en een urenbeperking, volgt niet uit de door hem overgelegde medische stukken.
Dit betekent ook dat tussen de verzekeringsartsen en de behandelende sector geen sprake is van tegenstrijdige standpunten ten aanzien van de inschatting van eisers belastbaarheid. De verzekeringsartsen hoefden daarom niet in overleg te treden met de behandelende sector alvorens te beslissen op eisers bezwaar. [3]
Ook eisers stelling dat meer beperkingen moeten worden aangenomen vanwege zijn rugklachten volgt de rechtbank niet. De verzekeringsartsen waren bekend met zijn rugklachten in 2015 en 2016, zoals omschreven in de brief van 23 mei 2016 van psycholoog De Wind. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt niet dat eiser zijn rugklachten bij de verzekeringsartsen als actueel heeft benoemd. Daarnaast volgt uit de door eiser overgelegde stukken geen objectieve medische oorzaak die de (ernst van de) door eiser ervaren rugklachten verklaart.
Niet gebleken is dat in de FML van 12 maart 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
De rechtbank kan een deskundige benoemen wanneer zij in de beschikbare stukken of in de aangevoerde argumenten aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de aannames en conclusies van het UWV. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde informatie, gezien het voorgaande, geen aanleiding voor het instellen van een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten; Sbc-code 111180), productiemedewerker machinaal inpakken (Sbc-code 111175) en snackbereider (handmatig; Sbc-code 111071).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij volgens de arbeidsdeskundige niet geschikt is voor de maatgevende arbeid vanwege overschrijding van zijn belastbaarheid op de punten leidinggeven, deadlines, conflicthantering en ploegendiensten. In de geduide functies is ook sprake van deadlines en wordt zijn belastbaarheid dus overschreden. Volgens eiser is zijn dossier ten onrechte niet voorgelegd aan een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b).
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 18 maart 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn eerst in beroep aangevoerd standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser in de FML weliswaar beperkt is ten aanzien van punt 1.9.7 (werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken), maar dat uit het resultaat functiebeoordeling blijkt dat in de geduide functies geen sprake is van overschrijding van eisers belastbaarheid op dit punt.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 7 april 2020.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 29 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad (CRvB) van 11 januari 2000, ECLI:NL:CRVB:AG8665.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1902.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:246.