ECLI:NL:CRVB:2020:1902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als administratief medewerker werkte, meldde zich op 8 januari 2016 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband op 12 augustus 2016, ontving zij ziekengeld van het Uwv. Echter, na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat zij per 6 januari 2017 weer geschikt was voor haar werk. Het Uwv beëindigde daarop haar ziekengeld, wat appellante aanvocht.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en ook in hoger beroep bleef de Centrale Raad bij deze beslissing. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de medische beoordeling voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. De Raad benadrukte dat niet de diagnose PTSS, maar de beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek op de datum in geding bepalend zijn voor de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet arbeidsongeschikt was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.