Op 4 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een buitenlandse fiscale beleggingsinstelling, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over verschillende boekjaren. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur van de Belastingdienst de verzoeken terecht had afgewezen. Belanghebbende stelde dat zij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling in Nederland. De rechtbank merkte op dat de zaken waren aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Ondanks een uitnodiging om het beroep nader te motiveren, ontving de rechtbank geen reactie van belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op teruggaaf bestond, omdat belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling en omdat de Hoge Raad had geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet werd belemmerd door de afwijzing van buitenlandse beleggingsinstellingen voor tegemoetkomingen in Nederland. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.