ECLI:NL:RBZWB:2021:4850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8192
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorgtoeslag 2018 door Belastingdienst/Toeslagen na te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de afwijzing van een aanvraag om zorgtoeslag voor het jaar 2018. De Belastingdienst had de aanvraag afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiser had op 3 mei 2020 een digitale aanvraag ingediend, maar stelde dat hij eerder, op 18 maart 2020, al een schriftelijke aanvraag had gedaan. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat de eerdere aanvraag daadwerkelijk was verzonden, wat hij niet kon doen. De rechtbank overwoog dat de indieningstermijn voor zorgtoeslag niet kon worden verlengd op basis van de coronaperiode, en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig contact op te nemen met de Belastingdienst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag door de Belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8192 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 juni 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van eiser om zorgtoeslag voor het jaar 2018 afgewezen, omdat zijn aanvraag te laat is ontvangen.
In het besluit van 15 juli 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gelijktijdig met het beroep van eisers partner [naam partner] (BRE 20/8193), besproken op de zitting van de rechtbank op 16 augustus 2021. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser is door de Belastingdienst uitgenodigd om een aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 te doen. Voor het indienen van deze aangifte is op verzoek van eiser onder de Uitstelregeling belastingconsulenten uitstel verleend tot 1 mei 2020. De aangifte inkomstenbelasting 2018 is bij de Belastingdienst ontvangen op 27 mei 2019.
1.2
Op 3 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen van eiser een digitale aanvraag om zorgtoeslag voor het jaar 2018 ontvangen.
Geschil
2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen eisers aanvraag om zorgtoeslag voor het jaar 2018 terecht heeft afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ontvangen.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte is uitgegaan van de digitale aanvraag van 3 mei 2020. De aanvraag om zorgtoeslag is namelijk eerder al schriftelijk gedaan bij brief (per post) van 18 maart 2020. Door problemen met de aangiftesoftware van gemachtigde kon de aanvraag op dat moment niet digitaal worden ingediend. Dit is alsnog gedaan op 3 mei 2020. Eiser heeft mogelijk de uiterste termijn onvoldoende zorgvuldig in de gaten gehouden en niet eerder contact met de Belastingdienst/Toeslagen opgenomen over de ontvangst van de eerste aanvraag, maar de coronaperiode heeft hier invloed op gehad.
Standpunt Belastingdienst/Toeslagen
4. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat eisers aanvraag om zorgtoeslag voor het jaar 2018 terecht is afgewezen. De door eiser gestelde eerdere aanvraag van 18 maart 2020 is niet ontvangen.
Wettelijk kader
5. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel rechtbank
6.1
In beginsel kan een aanvraag om zorgtoeslag tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar waar de aanvraag op ziet, worden ingediend bij de Belastingdienst/ Toeslagen. In artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), die ook van toepassing is op de zorgtoeslag [1] , is daarnaast een verlengde termijn bepaald. Die verlengde termijn is van toepassing als de aanvrager uitstel heeft gekregen voor het doen van de aangifte voor de inkomstenbelasting.
6.2
Aan eiser is tot 1 mei 2020 uitstel verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting over 2018. Dit betekent dat eiser met toepassing van de verlengde termijn tot 1 mei 2020 een aanvraag zorgtoeslag voor het jaar 2018 kon indienen.
6.3
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 3 mei 2020 van eiser een digitale aanvraag zorgtoeslag voor het jaar 2018 ontvangen. Niet in geschil is dat deze digitale aanvraag is ingediend na het verstrijken van de in artikel 15, eerste lid, van de Awir gestelde termijn.
6.4
Eiser stelt echter eerder een aanvraag te hebben ingediend, dan met de op 3 mei 2020 digitaal ingediende aanvraag, en verwijst naar de kopie van een brief van 18 maart 2020. De Belastingdienst/Toeslagen stelt deze aanvraag niet te hebben ontvangen. De rechtbank overweegt dat het onder die omstandigheden aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij de aanvraag ter post heeft bezorgd. Namens eiser is ter zitting verklaard dat niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de brief op of omstreeks 18 maart 2020 ter postbezorging is aangeboden. Ook heeft eiser geen kopie van een ontvangstbevestiging van de gestelde aanvraag kunnen overleggen. Gelet daarop had het op de weg van eiser gelegen om, bij gebreke van een ontvangstbevestiging of ander bericht over de afhandeling van de aanvraag, tijdig en expliciet naar zijn aanvraag te informeren. [2] Het risico voor het niet aannemelijk kunnen maken dat een aanvraag daadwerkelijk binnen de indieningstermijn is verzonden, dient voor rekening van eiser te blijven.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de brief van 18 maart 2020 is verzonden en de Belastingdienst/Toeslagen de ontvangst heeft betwist, wordt de op 3 mei 2020 digitaal ingediende melding als eerste aanvraag beschouwd. Deze aanvraag is na afloop van de indieningstermijn ingediend en ontvangen.
6.5
Eiser beroept zich tot slot op bijzondere omstandigheden, die ertoe zouden moeten leiden dat van de indieningstermijn wordt afgeweken, en verwijst daarvoor naar de coronaperiode. De rechtbank overweegt dat de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir geen ruimte laat aan de Belastingdienst/Toeslagen om van de indieningstermijn af te wijken. In de memorie van toelichting bij deze bepaling [3] is aangegeven dat het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen het niet toelaat dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. De wetgever heeft bewust voor deze indieningstermijn gekozen. [4] Overigens was het in de periode dat de coronamaatregelen van kracht waren, nog altijd mogelijk om contact te hebben met de Belastingdienst/Toeslagen en tijdig een aanvraag in te dienen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij én zijn gemachtigde daartoe niet in staat zouden zijn geweest.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van eiser om zorgtoeslag voor het jaar 2018 op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 27 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1 van de Wet op de zorgtoeslag:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
(…)
e. zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet.
(…)
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1 van de Awir:
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
(…)
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 15, eerste lid, van de Awir:
Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.

Voetnoten

1.Zie artikel 1, eerste lid, sub e, jo. tweede lid van de Wet op de zorgtoeslag, gelezen in samenhang met artikel 1, derde lid, van de Awir.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 10 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR4612.
3.Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 18-19.
4.Zie onder andere de uitspraak van de AbRS van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:138.