ECLI:NL:RVS:2011:BR4612

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012547/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderopvangtoeslag aanvraag door Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor het jaar 2006 door de Belastingdienst. De aanvraag werd op 29 augustus 2008 afgewezen, waarna [appellante] bezwaar maakte. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond op 4 maart 2009. De rechtbank Maastricht bevestigde deze beslissing op 15 november 2010. [appellante] stelde dat zij tijdig een aanvraag had ingediend, maar de Belastingdienst ontkende de ontvangst van deze aanvraag. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de aanvraag tijdig was verzonden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst de aanvraag terecht had afgewezen, omdat deze na de uiterste termijn was ingediend. De Raad van State oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij de aanvraag tijdig had ingediend en dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201012547/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 november 2010 in zaak nr. 09/568 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft de Belastingdienst een aanvraag van [appellante] om kinderopvangtoeslag voor het jaar 2007 (lees: 2006) afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, voor zover hier van belang, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
2.2. Bij het besluit op bezwaar van 4 maart 2009 heeft de Belastingdienst de afwijzing van de aanvraag van [appellante] om kinderopvangtoeslag voor het jaar 2006 gehandhaafd, omdat deze aanvraag is gedateerd op 25 april 2008 en op 15 mei 2008 is ontvangen, derhalve na de uiterste termijn van 1 april 2008. Een eerdere aanvraag voor het jaar 2006, die [appellante] stelt te hebben verzonden, is de Belastingdienst niet bekend.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij met de in beroep overgelegde stukken - een brief van haar boekhouder van 11 september 2007 dat de opgave voor de kinderopvangtoeslag 2006 kan worden gedaan en aantekeningen in haar agenda - de tijdige verzending van de eerdere aanvraag voor het jaar 2006 aannemelijk heeft gemaakt. Verder voert zij aan dat de Belastingdienst de verwerking van aanvraagformulieren langere tijd niet goed op orde had. Zij wijst erop dat het door haar op 28 april 2008 aangetekend verzonden aanvraagformulier pas op 15 mei 2008 door de Belastingdienst is geregistreerd en dat de Belastingdienst de ontvangst ontkent van het door haar op 30 oktober 2008 aangetekend verzonden aanvraagformulier voor het jaar 2007.
2.3.1. De enkele stelling dat een aanvraagformulier ter post is bezorgd, in een geval waarin het bestuursorgaan stelt het stuk niet te hebben ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat het is verzonden. Het is in dat geval aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij het stuk ter post heeft bezorgd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 november 2005 in zaak nr.
200505282/1) is dit niet anders indien de verzender stelt gebruik te hebben gemaakt van een door het bestuursorgaan verstrekte retourenveloppe.
[appellante] heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdig een aanvraag om kinderopvangtoeslag voor het jaar 2006 heeft ingediend. De stellingname dat haar boekhouder haar in januari 2008 had medegedeeld dat de Belastingdienst grote achterstanden heeft en het niet ongebruikelijk was dat zij nog geen besluit op de aanvraag had ontvangen en de Belastingdienst later door haar ingediende aanvragen niet op een juiste wijze heeft verwerkt, is daarvoor onvoldoende. Ook anderszins heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij reeds eind september of begin oktober 2006 een aanvraag heeft ingediend. Het had op haar weg gelegen om, bij gebreke van een ontvangstbevestiging of ander bericht over de afhandeling van de aanvraag, bij de Belastingdienst tijdig daarnaar te informeren. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de Belastingdienst de eerst na afloop van de termijn ingediende aanvraag terecht heeft afgewezen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
18-630.