ECLI:NL:RBZWB:2021:4788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3757 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De aanvraag was afgewezen door het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden, omdat verzoeker onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en woonsituatie. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde zijn woning en de bijbehorende begeleiding te verliezen als hij geen bijstandsuitkering zou ontvangen. Tijdens de zitting, die via een skypeverbinding plaatsvond, heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet voldoende informatie heeft verstrekt over zijn inkomsten en uitgaven, en dat er onduidelijkheid bestond over zijn woonsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3757 PW VV

uitspraak van 23 september 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. J.E. de Glopper
en

het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2021 (bestreden besluit) van De Bevelanden over de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, na overleg en met toestemming van partijen, plaatsgevonden via een skypeverbinding op 22 september 2021. Verzoeker heeft, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam begeleidster] (zijn begeleidster) deelgenomen aan deze zitting. Namens De Bevelanden heeft drs. C.B.M. Peters deelgenomen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker ontving eerder een bijstandsuitkering van de Orionis Walcheren over de periode 30 april 2021 tot en met 24 mei 2021. Per 25 mei 2021 is de uitkering beëindigd omdat eiser in detentie verblijft.
Met ingang van 16 juni 2021 heeft verzoeker zich ingeschreven op het adres [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker].
Verzoeker heeft een bijstandsuitkering aangevraagd bij De Bevelanden.
Met het primaire besluit is de aanvraag van verzoeker afgewezen. Daarbij heeft De Bevelanden zich op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen waarbij de bijstandsuitkering wordt toegekend.
Standpunt De Bevelanden
3. De Bevelanden heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen duidelijkheid heeft verschaft over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode september 2017 tot 30 april 2021 (de datum dat hij een uitkering van Orionis ontving).
Verzoeker staat vanaf 6 maart 2020 ingeschreven in het handelsregister als bestuurder van het bedrijf [naam bedrijf] Dit bedrijf heeft twee auto’s. Het is onduidelijk of verzoeker eigenaar is van dit bedrijf en of uit dit bedrijf middelen worden verworven. Verder heeft De Bevelanden gesteld dat er verschillende opmerkelijke transacties te zien zijn op de bankafschriften, waarvoor verzoeker geen of onvoldoende verklaring heeft gegeven. Verder heeft De Bevelanden gesteld dat verzoeker zelf heeft verklaard op het adres [adres ex-partner] te verblijven. Dit is de woning van zijn ex-partner. Gelet op het onweerlegbaar rechtsvermoeden is er dan sprake van een gezamenlijke huishouding.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Beoordeling van het verzoek
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoed
6. In de omstandigheid dat verzoeker mogelijk zijn woning en de daarmee samenhangende begeleiding zal kwijtraken als hij de huur niet kan betalen, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen. Het gegeven dat verzoeker giften ontvangt van zijn (ex)partner maakt niet dat er geen spoedeisend belang is. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat niet gebleken is dat zijn ex-partner ook in staat en bereid is om de huur van de woning van verzoeker te betalen.
Bewijslast
7.1
Uit vaste rechtspraak volgt dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die inwilliging van die aanvraag noodzakelijk maken. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Vervolgens is het aan de bijstandverlenende instantie om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [1]
Van belang zijnde gegevens
7.2
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, zijn de woonsituatie en de financiële situatie van de aanvrager essentiële gegevens. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak is de bijstandverlenende instantie in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. [2] Voor zover nodig kan het bestuursorgaan ook inzage verlangen in de bankafschriften over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste 3 maanden voorafgaand aan de aanvraag. [3]
Woonsituatie
7.3
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat verzoeker verschillende verklaringen heeft afgelegd over waar hij woonachtig is. Zo blijkt uit het gespreksverslag dat verzoeker op 28 juli 2021 heeft verklaard bij zijn ex-partner te wonen. Tijdens de zitting verklaarde verzoeker dat hij vanaf 16 juli 2021 verblijft in de woning aan [adres verzoeker]. Dit komt niet overeen met zijn eerdere verklaring.
Verzoeker heeft gesteld dat er inmiddels in de woning aan [adres verzoeker] een bed, een stoel en een koelkast aanwezig is. Voor zover deze spullen inderdaad aanwezig zijn in de woning is het niet uitgesloten dat verzoeker daadwerkelijk verblijft in deze woning. Namens verzoeker is tijdens de zitting echter ook verklaard dat hij veel verblijft in de woning van zijn ex-partner omdat hij daar kinderen heeft. Gelet op de tegengestelde verklaringen over de datum vanaf wanneer verzoeker zou verblijven in de woning aan [adres verzoeker] en het gegeven dat verzoeker naar eigen zeggen nog veel verblijft in de woning van zijn ex-partner is nog onvoldoende duidelijk geworden hoe zijn feitelijke woonsituatie is.
Financiële situatie
7.4
Verzoeker staat volgens de Kamer van Koophandel nog steeds ingeschreven met het bedrijf [naam bedrijf]. Verzoekers stelling dat hij is uitgeschreven, wordt niet onderschreven door de informatie die De Bevelanden van de Kamer van Koophandel heeft ontvangen. Uit die informatie blijkt weliswaar dat een melding is gedaan tot opheffing van het bedrijf, maar ook dat de papieren niet juist waren. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om alsnog de juiste formulieren in te dienen. Dit heeft verzoeker echter niet gedaan. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat het bedrijf nog steeds op naam van verzoeker staat.
Omdat het bedrijf op naam van verzoeker staat, zijn (financiële) inlichtingen over dat bedrijf van belang voor het vaststellen van het recht op uitkering. Daarbij is tevens betrokken dat op naam van dit bedrijf ook twee auto’s stonden. Verder zijn er op de bankafschriften van verzoeker veel af- en bijschrijvingen te zien, onder andere in verband met het bedrijf.
7.5
Ter zitting is namens De Bevelanden gesteld dat de financiële gegevens vanaf ongeveer mei 2020 van belang zijn voor de beoordeling of er recht op uitkering bestaat. Gelet op het gegeven dat verzoeker vanaf 6 maart 2020 ingeschreven is bij de Kamer van Koophandel is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet kan volstaan met het verstrekken van inlichtingen over de periode 3 maanden voorafgaand aan de aanvraag. Hierbij is tevens betrokken dat het bij de financiële transacties die betrekking hebben op het bedrijf van verzoeker (ook) om grote bedragen gaat en de auto’s die op naam van het bedrijf stonden een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
7.6
Verzoeker heeft ter zitting gesteld dat hij het beheer over zijn bankrekening heeft overgedragen aan een ander. Deze stelling wordt echter niet onderbouwd met bewijsstukken. Omdat de bankrekening op verzoekers naam staat, moet worden aangenomen dat hij daarover ook de volle beschikking heeft. Overigens blijkt uit de afschriften dat verzoeker zelf (ook) gebruik maakt van de bankrekening. Verzoeker zal daarom duidelijkheid moeten verschaffen over de bij- en afschrijvingen. Dit heeft hij vooralsnog niet dan wel onvoldoende gedaan. Verder is ook niet duidelijk waar het geld van de verkoop van de auto’s is gebleven. Verzoeker heeft daarover ter zitting verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat er auto’s op naam van zijn bedrijf stonden. Uit het al eerdergenoemde gespreksverslag blijkt echter dat verzoeker verklaard heeft te weten dat er auto’s op zijn naam staan. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat verzoeker op de hoogte was van de (verkoop) van deze auto’s. Verzoeker zal dan ook duidelijkheid moeten geven over de opbrengst van de verkoop van deze auto’s.
7.7
Buiten wat hiervoor is genoemd aan onduidelijkheden, roepen de bankafschriften ook andere vragen op. Zo zijn er afschrijvingen te zien voor kamerverhuur en is er een hoeveelheid aan bijschrijvingen naar aanleiding van verstuurde tikkies. Ook hierover heeft verzoeker geen dan wel onvoldoende duidelijkheid gegeven. Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn financiële situatie.
Conclusie
8. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 23 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Participatiewet
Artikel 3, vierde lid, onder b,
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.