ECLI:NL:RBZWB:2021:4570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1025
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had zijn Ziektewetuitkering, die op 19 december 2020 was beëindigd, betwist. Het UWV had op 13 november 2020 een besluit genomen om de uitkering te beëindigen, en op 27 januari 2021 verklaarde het UWV het bezwaar van de eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk. De eiser stelde dat zijn bezwaar tijdig was ingediend, omdat zijn maatschappelijk werker het bezwaarschrift op 3 december 2020 per post had verzonden. Echter, het UWV kon dit bezwaarschrift niet terugvinden en de eiser heeft op 29 december 2020 een kopie van het bezwaarschrift persoonlijk ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 28 december 2020 eindigde, en dat het bezwaarschrift van de eiser op 29 december 2020 niet tijdig was ingediend. De rechtbank benadrukte dat het op de eiser lag om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, wat hij niet had kunnen bewijzen. De rechtbank concludeerde dat het UWV het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1025 ZW

uitspraak van 16 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 november 2020 (primaire besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 19 december 2020 beëindigd.
In het besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 13 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 september 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 november 2020 heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZWuitkering van eiser vanaf 19 december 2020 beëindigd. Eiser heeft op 3 december 2020 samen met zijn maatschappelijk werker van Trema ( [naam maatschappelijk werker] ) een bezwaarschrift naar het UWV gestuurd. Omdat het UWV het bezwaarschrift van eiser niet kon terugvinden heeft eiser op 29 december 2020 zijn bezwaarschrift van 3 december 2020, met daarbij een begeleidende brief van SMO Breda e.o, persoonlijk bij het UWV afgegeven.
Bij bestreden besluit van 27 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 13 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
In beroep voert eiser aan dat het UWV zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op 3 december 2020 heeft zijn maatschappelijk werker zijn bezwaarschrift per post verzonden. Een korte tijd erna raakte eiser dakloos en kwam hij eind december 2020 terecht bij “De Doorstroomvoorziening (daklozenopvang) van SMO Breda e.o.. Omdat eiser na een aantal weken na het versturen van zijn bezwaarschrift nog geen reactie ontvangen had, heeft hij op 29 december 2020 samen met SMO Breda e.o. telefonisch contact opgenomen met het UWV. Op dat moment bleek dat er bij het UWV geen bezwaarschrift van eiser bekend was. Eiser heeft toen diezelfde dag nog een kopie van zijn bezwaarschrift, met daarbij een begeleidende brief van SMO Breda e.o, persoonlijk bij het UWV in Breda afgegeven.
Het UWV heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Daarbij heeft de behandelaar van het UWV te kennen gegeven dat het gestelde in het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het formuleren van een inhoudelijke reactie.

Het wettelijk kader

2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet (ATW) luidt als volgt: Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
In artikel 3, eerste lid, van de ATW is bepaald dat in de zin van deze wet algemeen erkende feestdagen zijn: de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en de vijfde mei.

Beoordeling

3. De rechtbank dient zich bij de toetsing van het bestreden besluit te beperken tot de vraag of het UWV het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan een beoordeling van de inhoudelijke kant van de zaak komt de rechtbank dan ook niet toe.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is gedateerd op 13 november 2020. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dat met zich mee dat 25 december 2020 geldt als de laatste dag van de termijn waarbinnen het bezwaarschrift kon worden ingediend. Aangezien op 25 december 2020 eerste kerstdag wordt gevierd, is deze dag op grond van artikel 3, eerste lid, van de ATW een algemeen erkende feestdag. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de ATW wordt de bezwaartermijn daarom verlengd tot en met de eerstvolgende dag die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is, en dus tot en met 28 december 2020. Het bezwaarschrift is op 29 december 2020 persoonlijk door eiser bij het UWV afgegeven. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid van de Awb, niet tijdig ingediend.
In dit kader heeft eiser aangevoerd dat zijn maatschappelijk werker zijn bezwaarschrift op 3 december 2020 op de post heeft gedaan. Zij heeft dit niet aangetekend verzonden. Omdat eiser een aantal weken na het versturen van zijn bezwaarschrift nog geen reactie van het UWV had ontvangen heeft hij op 29 december 2020 samen met SMO Breda e.a. het UWV gebeld. Het UWV heeft toen aangegeven dit bezwaarschrift niet te hebben ontvangen. Eiser heeft daarom nog diezelfde dag zijn bezwaarschrift persoonlijk afgegeven bij het UWV in Breda. Dit om zich van de ontvangst ervan te verzekeren.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ligt het op de weg van degene die zich beroept op tijdige verzending om aan te tonen dat en wanneer het poststuk is verzonden. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8204 en de uitspraak van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:154. Als dit niet kan worden aangetoond, komt dit voor rekening en risico van de verzender.
Op het moment dat eiser zich tot het UWV wendde was de termijn voor het instellen van een bezwaarschrift reeds verstreken. Dit dient voor eigen risico van eiser te komen. Eiser had dit eerder kunnen doen. Tijdens de zitting is het UWV gevraagd en bevraagd of deze de zaak toch inhoudelijk in behandeling wilt nemen vanwege eerdere contra-indicaties. Het UWV ziet hiervoor geen aanleiding.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij vóór 29 december 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Dit (bewijsrisico) komt voor rekening van eiser.

Conclusie

4. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. Het UWV heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 16 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.