ECLI:NL:CRVB:2014:154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
13-3732 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende bewijs van verzending

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zijn bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk had verklaard. Het Uwv had op 23 mei 2012 de uitkering van appellant op grond van de Werkloosheidswet (WW) geweigerd, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant stelde dat hij op 2 juli 2012 een bezwaarschrift had verzonden, maar het Uwv ontkende dit te hebben ontvangen. Na een tweede poging om bezwaar te maken, ontving het Uwv het bezwaarschrift pas op 9 augustus 2012, wat buiten de bezwaartermijn viel.

De rechtbank oordeelde dat appellant niet kon aantonen dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn stelling dat hij het bezwaarschrift op 2 juli 2012 had verzonden, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de enkele stelling van verzending onvoldoende was om aan te nemen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk was verzonden. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om bewijs te leveren van de verzending, wat hij niet had gedaan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.

Uitspraak

13/3732 WW
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2013, 12/5390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.H. Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vader. Voor het Uwv is verschenen mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 23 mei 2012 heeft het Uwv die uitkering blijvend geheel geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden.
1.2. Op 6 augustus 2012 heeft appellant contact opgenomen met het Uwv met de vraag wanneer hij wat zou horen over zijn bezwaar. Vervolgens heeft appellant te horen gekregen dat het Uwv geen bezwaarschrift van hem heeft ontvangen tegen het besluit van 23 mei 2012. Appellant heeft vervolgens opnieuw bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 mei 2012, welk bezwaarschrift door het Uwv is ontvangen op 9 augustus 2012.
1.3. Bij besluit van 5 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 23 mei 2012 gemaakte bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft toegelicht dat appellant niet kan aantonen dat hij al op 2 juli 2012 bezwaar heeft gemaakt.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaartermijn liep tot en met 4 juli 2012 en dat het Uwv pas op 9 augustus 2012 een ongedateerd bezwaarschrift van appellant heeft ontvangen. Niet in geschil is dat appellant dit bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn heeft ingediend. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen aantonen dat hij het bezwaarschrift van 2 juli 2012 tijdig aan het Uwv heeft verzonden. Het door het Uwv niet (zijn) ontvangen van niet aangetekend of met bewijs van ontvangst verzonden post komt voor appellants rekening en risico. Evenmin is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, zodat het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2012 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij zijn bezwaarschrift van 2 juli 2012 diezelfde dag in een gefrankeerde enveloppe heeft gedaan en dat hij deze bij hem in de buurt in de plaatselijke brievenbus heeft gedeponeerd. Omdat appellant niets van het Uwv had vernomen, heeft hij op 6 augustus 2012 telefonisch contact opgenomen met het Uwv. Appellant heeft voorts naar voren gebracht dat het Uwv zijn nadere correspondentie wel heeft ontvangen, zodat uitsluitend het bezwaarschrift niet zou zijn ontvangen. Appellant heeft erkend dat het bezwaarschrift niet per aangetekende post is toegezonden, maar heeft erop gewezen dat in het besluit van 23 mei 2012 niet is vermeld dat dat wenselijk is. Appellant meent dan ook dat hij niet in verzuim is geweest. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte kennelijk als uitgangspunt genomen dat het voor rekening en risico van de verzender komt of een stuk tijdig wordt bezorgd dan wel door de ontvanger ook daadwerkelijk wordt ontvangen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet ter discussie staat dat de termijn voor het maken van bezwaar is geëindigd op
4 juli 2012. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij op 2 juli 2012 een bezwaarschrift aan het Uwv heeft verzonden, maar het Uwv stelt dit bezwaarschrift niet te hebben ontvangen.
4.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat de enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd in een geval waarin het bestuursorgaan stelt het geschrift niet te hebben ontvangen, onvoldoende is om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. Het is in dat geval aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd
(zie bijvoorbeeld CRvB 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8204). Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant daarin niet is geslaagd. De enkele stelling van appellant dat hij op 2 juli 2012 in het bijzijn van zijn zoon het bezwaarschrift in de brievenbus heeft gedaan, is onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant ook toegelicht dat de zoon hierover geen schriftelijke verklaring wil afleggen, omdat er inmiddels geruime tijd is verstreken en hij zich de situatie niet goed meer kan herinneren. Ook uit het feit dat appellant op 6 augustus 2012 contact heeft opgenomen met het Uwv over de verloop van een bezwaarprocedure en dat overige brieven van appellant wel door het Uwv zijn ontvangen, kan niet worden opgemaakt dat appellant het bezwaarschrift daadwerkelijk ter post heeft bezorgd.
4.3.
Het ter zitting gedane beroep op de uitspraak van 26 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9347) slaagt niet. Zoals de gemachtigde ook heeft onderkend, ziet deze rechtspraak op de situatie dat een besluit niet-aangetekend is verzonden door het betreffende bestuursorgaan. In een dergelijk geval kan het bestuursorgaan in eerste instantie volstaan met het aannemelijk maken van verzending van het besluit naar het juiste adres door aan te tonen dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Aangezien van een particulier niet kan worden gevergd dat hij een deugdelijke verzendadministratie voert, ligt het op de weg van appellant om anderszins aannemelijk te maken hoe destijds de verzending van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden. Daarin is appellant, zoals onder 4.2 is overwogen, niet geslaagd.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD