ECLI:NL:RBZWB:2021:4552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9386
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (Tofa) door het UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (Tofa). De eiseres had op 7 juli 2020 een aanvraag ingediend, die door het UWV werd afgewezen omdat zij in april 2020 meer dan € 550,- aan loon had ontvangen. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 23 september 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting van 27 juli 2021.

De rechtbank overwoog dat de Tofa specifieke voorwaarden kent waaraan voldaan moet zijn om recht te hebben op een tegemoetkoming. Een van deze voorwaarden is dat het loon in april 2020 niet meer dan € 550,- mag zijn. Eiseres betwistte de redelijkheid van deze voorwaarde en stelde dat het UWV niet had mogen afwijken van de bepalingen in de Tofa. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de aanvraag had afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling. De rechtbank benadrukte dat de Tofa een algemeen verbindend voorschrift is en dat de rechter alleen kan toetsen op rechtmatigheid en de verenigbaarheid met hogere regelgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9386 TOFA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(UWV, kantoor Zwolle) verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 juli 2020 (primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (Tofa) afgewezen.
In het besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 27 juli 2021. Partijen zijn niet verschenen op de zitting.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming op grond van de Tofa.
Met het primaire besluit is de aanvraag afgewezen omdat eiseres in de maand april 2020 meer dan € 550,-- aan loon heeft ontvangen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het UWV op goede gronden de aanvraag van eiseres heeft afgewezen.
Wettelijk kader
3. In de Tofa zijn de voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet zijn om recht op tegemoetkoming te hebben. Een van die voorwaarden is dat in april 2020 niet meer dan € 550,- aan loon is genoten. [1]
Als het loon per 4 weken wordt betaald, wordt ervan uitgegaan dat het loon is genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van 4 weken eindigt. [2]
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert, zakelijk weergegeven, aan dat zij in de maanden na april 2020 minder inkomen heeft gehad. Zij heeft opgemerkt dat de Tofa een regeling is voor 3 maanden. Zij is het er niet mee eens dat niet naar de maanden mei en juni wordt gekeken. Eiseres vindt het niet terecht dat het UWV niet kan afwijken van de bepalingen in de Tofa.
Standpunt verweerder
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming.
Beoordeling rechtbank
5.1
Niet in geschil is dat eiseres in de maand april 2020 meer dan € 550,-- loon heeft genoten. Gelet op de hoogte van haar loon in april 2020 voldoet eiseres niet aan de voorwaarden van de Tofa. Het beroep van eiseres komt er feitelijk op neer dat zij het niet eens is met de voorwaarden van de Tofa.
5.2
In de toelichting bij de Tofa is opgenomen dat het gaat om een regeling waarbij eenvoud en robuustheid centraal staat. De afbakening van de doelgroep is slechts uitvoerbaar als deze op basis van een zeer beperkt aantal eenvoudige criteria plaatsvindt. Daarbij is geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Dat zorgt voor een ruwe afbakening met als gevolg dat bepaalde groepen geen recht hebben op een tegemoetkoming, terwijl zij in de geest van de regeling wel tot de doelgroep zouden behoren, en – vice versa – dat bepaalde groepen wel recht hebben op een tegemoetkoming, terwijl zij in de geest van de regeling niet tot de doelgroep zouden behoren. [3]
Verder is in de toelichting opgenomen dat gekozen is voor de maand april omdat dit de eerste volledige kalendermaand in de coronacrisis is. Daarbij is opgemerkt dat veel flexkrachten niet eerder dan medio maart door de coronacrisis inkomensverlies zullen hebben gehad. Een inkomensverlies na april leidt niet tot recht op Tofa. [4]
Uit deze toelichting blijkt dat de wetgever er heel bewust voor heeft gekozen om (alleen) naar april te kijken voor het inkomensverlies.
5.3
In de Tofa is geen hardheidsclausule opgenomen, zodat afwijking van de bepalingen (in beginsel) niet mogelijk is.
5.4
De rechtbank heeft zich, nu eiseres in feite de redelijkheid van de Tofa betwist, afgevraagd of er toch een reden is om in dit geval van een andere toetsingsmaand uit te gaan.
De rechtbank stelt vast dat de Tofa een algemeen verbindend voorschrift is. Dat betekent dat de rechter deze voorschriften alleen kan toetsen op rechtmatigheid en in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter kan ook toetsen of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het genomen besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. (Dit is de zogenoemde exceptieve toetsing).
Als bij het voorbereiden en vaststellen van de Tofa de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk zijn betrokken en de afweging deugdelijk is gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (vergelijk de uitspraken van de CRvB van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452).
De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2932).
Blijkens de toelichting in de Tofa is expliciet onderkend dat de keuze voor één refertemaand zal betekenen dat er flexkrachten zullen zijn die daardoor geen tegemoetkoming ontvangen. De wetgever heeft dit bewust op de koop toe genomen in het belang van de (snelle) uitvoerbaarheid van de Tofa. Nu het dus een bewuste keus is van de wetgever, ziet de rechtbank geen ruimte om in het geval van eiseres af te wijken van de voorwaarden van de Tofa en (een) andere maand(en) als refertemaand te nemen.
Eiseres heeft ook geen omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank af kan leiden dat sprake is van niet in de regeling verdisconteerde, bijzondere, persoonlijke omstandigheden, die strikte toepassing van de peildatum zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het UWV op goede gronden de aanvraag van eiseres heeft afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 10 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef, onder e, van de Tofa
2.Artikel 3, tweede lid, van de Tofa
3.Staatscourant 2020, 31395, blz 5 en 6
4.Staatscourant 2020, 31395, blz 6