Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
.
Dat betreft met name de omzetbelasting.
Het gaat daarbij om substantiële bedragen en er bestaan verschillen van inzicht ten aanzien van de vraag of, en zo ja, op welk moment, afdracht van omzetbelasting dient plaats te vinden.
Ofschoon curanda geen deel uitmaakt van de groep is ook jegens haar sprake van aanzienlijke vorderingen van de belastingdienst ter zake van omzetbelasting.
De hoogte van hetgeen verschuldigd zou zijn werd echter door curanda betwist.
De belastingdienst heeft laatstelijk gemeend niet langer geduld te moeten/kunnen betrachten en heeft een verzoek tot faillietverklaring ingediend bij de rechtbank Limburg te Maastricht.
Weliswaar is daartegen uitvoerig verweer gevoerd onder verwijzing naar lopende projecten , een onjuiste crediteurenstand, een positief eigen vermogen, een nieuwe financieringsstructuur, etc., maar de rechtbank heeft desalniettemin geoordeeld dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden, welke aantonen dat [A BV] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.”
- Antwoorden zijn gegeven aan de curator en belastingdienstmedewerkers die niet in overeenstemming zijn met de tijdens mijn onderzoek aangetroffen feiten.