ECLI:NL:RBZWB:2021:4490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
02-821199-18, 21-003588
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op onroerende goederen in verband met witwasverdenking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager tegen het beslag dat is gelegd op zijn onroerende goederen. Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een onderzoek naar witwassen. De klager, geboren in 1988, heeft geklaagd over het klassieke en conservatoire beslag op twintig onroerende goederen, die gefinancierd zijn met hypothecaire leningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verdenking van witwassen bestaat, en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter later de verbeurdverklaring van de onroerende goederen zal bevelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voortduren van het beslag niet disproportioneel is, ondanks de financiële schade die de klager stelt te lijden. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert. De beslissing is genomen na behandeling in raadkamer, waar de officier van justitie en de raadsman van de klager zijn gehoord. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen beslag is gelegd op het gehele vermogen van de klager, en dat hij recentelijk nog nieuwe panden heeft aangekocht. De rechtbank heeft de klager de gelegenheid gegeven om bewijsstukken te overleggen, maar heeft geoordeeld dat deze te laat zijn ingediend. De rechtbank heeft de beslissing op 9 september 2021 uitgesproken, en de klager kan binnen veertien dagen in cassatie gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-821199-18
rk.nummer: 21-003588
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende [adres 1]
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het beslagexploot waaruit blijkt dat op 24 juni 2020 onder klager op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te nomen: Sv) beslag is gelegd op (de onverdeelde aandelen in) een twintigtal onroerende goederen;
  • het beslagoverzicht waaruit blijkt dat op de (onverdeelde aandelen in de) voornoemde onroerende goederen tevens beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv;
  • het klaagschrift, ingediend op 17 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 26 augustus 2021. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. E. Verhoeven, klager en mr. M.A. Buntsma als raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat op 24 juni 2020 onder klager naar aanleiding van een strafrechtelijk financieel onderzoek beslag is gelegd op 21 onroerende goederen. De panden zijn gefinancierd met hypothecaire leningen via [bedrijf 1] Het is niet bekend waarvan klager wordt beschuldigd en er is geen zicht op een inhoudelijke behandeling van een strafzaak tegen klager. Hierdoor is het hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter, later oordelend, aan klager een geldboete of verplichting tot betaling van een ontnemingsbedrag oplegt.
Door het beslag is het voor klager niet mogelijk de panden te herfinancieren terwijl een andere financiering tot lagere kosten zou leiden. Hierdoor lijdt klager renteschade die tot en met 15 maart 2021 is opgelopen tot € 65.467,00. Daarnaast heeft klager een schade begroot die kan oplopen tot
€ 300.000,00 op jaarbasis doordat de eenmanszaak [bedrijf 2] niet in een B.V. kan worden omgezet. De schade bestaat uit het verschil in belastingheffing tussen de eenmanszaak en een B.V. (IB-VPB). Het Openbaar Ministerie is bovendien niet ingegaan op een voorstel van klager om zekerheid te stellen en het beslag raakt het gehele vermogen van klager en maakt feitelijke exploitatie van zijn bedrijf onmogelijk. Om voornoemde redenen is het voortduren van het beslag niet proportioneel en subsidiair.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat er naar aanleiding van informatie van Team Criminele Inlichtingen en twee meldingen van een notariskantoor over ongebruikelijke transacties een witwasverdenking is gerezen tegen klager. Uit onderzoek is gebleken dat klager al dan niet samen met anderen in een kort tijdsbestek een groot aantal panden heeft aangekocht. Slechts voor drie van die panden is een hypotheekrecht in de registers ingeschreven en ten aanzien van een aantal panden heeft een opvallende ABC(D)/AB BC constructie plaatsgevonden. Klager en zijn echtgenote (hierna samen te noemen: klagers) ontvingen wel winst uit verkoop en huurbetalingen op hun bankrekeningen, maar er is geen girale geldstroom zichtbaar waaruit blijkt dat zij de panden hebben gefinancierd. Ten slotte ontvingen klagers onderhandse leningen op hun bankrekeningen van [naam] , één van de personen die voor de panden heeft betaald.
Een deel van de inbeslaggenomen administratie is, gelet op het verschoningsrecht van geheimhouders, ter beoordeling voorgelegd aan de rechter-commissaris. Het Openbaar Ministerie is in afwachting van die beoordeling. Het onderzoeken van die stukken is noodzakelijk ter verificatie van de verklaringen van klagers, vanwege aanwijzingen dat zij een schaduwboekhouding voeren om bepaalde inkomsten, uitgaven of andere feiten te verhullen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op basis van het huidige onderzoek niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter later oordelend de verbeurdverklaring van de onroerende goederen zal bevelen. Daarnaast is het ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter later oordelend een geldboete of een verplichting tot betaling van een ontnemingsbedrag zal opleggen.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gelegde beslag niet disproportioneel is. Er is immers sprake van een omvangrijk witwasonderzoek en er is geen beslag gelegd op het gehele vermogen van klager.
In raadkamer heeft de raadsman de standpunten als ingenomen in het klaagschrift herhaald en benadrukt dat de beslagen disproportioneel zijn omdat er zelfs na enkele jaren onderzoek geen enkele basis is voor een verdenking richting klager. De beslagen brengen klager bovendien in een deplorabele financiële toestand.
Klager heeft in raadkamer toegelicht dat de panden die hij op dit moment bezit beleggingsobjecten zijn die fiscaal in box 3 vallen voor de inkomstenbelasting. Hij heeft de wens om de eenmanszaak om te zetten in een B.V. zodat de verbouw- en renovatiewerkzaamheden die hij verricht voor en aan panden van derden kunnen worden ingebracht in de B.V. en onder de belastingtarieven van de vennootschapsbelasting zullen vallen.
De officier van justitie heeft in raadkamer meegedeeld dat er nog altijd onderzoek moet worden verricht om te kunnen achterhalen of er sprake is van een schaduwboekhouding. Vooralsnog is dit niet mogelijk geweest omdat tussen de inbeslaggenomen stukken mogelijk geheimhoudersdocumenten zitten. De geheimhoudersprocedure bij de rechter-commissaris is nog niet afgerond. Voor het overige heeft de officier van justitie gepersisteerd bij hetgeen eerder is aangevoerd in de schriftelijke reactie. De officier van justitie heeft meegedeeld dat het Openbaar Ministerie welwillend is om mee te denken indien klager met een concreet voorstel komt.

2.De beoordeling

2.1
Formaliteiten
De rechtbank begrijpt dat het klaagschrift zich richt tegen de beslagen op de onverdeelde aandelen in de twintig panden waarvan klager gedeeltelijk eigenaar is, te weten:
  • [adres 2]
  • [adres 3]
  • [adres 4]
  • het onverdeeld aandeel in het onroerend goed met kadastrale aanduiding:
  • [adres 6]
  • [adres 7]
  • [adres 8]
  • [adres 9]
  • [adres 10]
  • [adres 11]
  • [adres 12]
  • [adres 13]
  • [adres 14]
  • [adres 16]
  • het onverdeelde aandeel van het onroerend goed met kadastrale aanduiding:
  • het onverdeelde aandeel van het onroerend goed met kadastrale aanduiding:
  • het onverdeelde aandeel in de onroerende zaak met kadastrale aanduiding:
  • het onverdeelde aandeel in de onroerende zaak met kadastrale aanduiding:
  • het onverdeelde aandeel in de onroerende zaak met kadastrale aanduiding:
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
2.2
Beslag op grond van 94 Sv
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking van witwassen. Uit de mededeling van de officier van justitie is gebleken dat er nog nader onderzoek dient te worden verricht in verband met deze verdenking. Op grond van het raadkamerdossier kan de herkomst van de bedragen die voor de aankoop van de panden zijn voldaan, vooralsnog niet worden vastgesteld. Klager is gehoord, maar heeft hierbij geen sluitende verklaring over de financiering van de panden afgelegd. Namens klager is in raadkamer meegedeeld dat hij stukken kan overleggen waaruit blijkt dat klager– anders dan de officier van justitie heeft gezegd - wel hypotheekrechten heeft gevestigd ten behoeve van degenen die hem geld hebben geleend voor de aankoop van de panden. De rechtbank is van oordeel dat klager sinds de aanvang van het onderzoek en sinds het indienen van het klaagschrift voldoende gelegenheid heeft gehad deze stukken in te dienen. Zij is van oordeel dat het aanbod in raadkamer in dit verband tardief is, mede gelet op het feit dat het standpunt van de officier van justitie over het ontbreken van hypothecaire zekerheid al langere tijd bekend was. Er is geen sprake van een situatie waarin de witwasverdenking direct is weerlegd. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter later oordelend de verbeurdverklaring van de panden zal bevelen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het voortduren van het beslag disproportioneel is. Uit het raadkamerdossier is immers niet gebleken wat de huidige rentetarieven op de leningen zijn en er zijn ook geen offertes waaruit de gestelde lagere rentetarieven blijken. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen of klager al dan niet schade lijdt door het niet kunnen herfinancieren van de aangekochte panden.
Verder kan de rechtbank niet vaststellen dat er door klager € 300.000,00 aan schade op jaarbasis wordt geleden doordat hij door de beslagen zijn eenmanszaak niet kan omzetten in een B.V. Uit de verklaring van klager in raadkamer is immers gebleken dat klager de
in de toekomstaan te brengen panden en/of zijn werkzaamheden aan panden van derden wenst in te brengen in de B.V. De beslagen op de onderhavige panden staan hieraan niet in de weg en leveren dan ook in die zin geen schade op. Daarnaast heeft klager meegedeeld dat de beslagen panden beleggingspanden zijn die in box 3 van de inkomstenbelasting vallen en tegen een zeer gunstig, laag tarief worden belast. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het (inkomsten)belastingtarief over box-3-vermogen lager is dan de tarieven van de vennootschapsbelasting. Op basis van de overgelegde stukken en de verklaringen van klager kan dan ook niet worden vastgesteld dat klager daadwerkelijk € 300.000,00 schade per jaar lijdt door de geldende belastingtarieven.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er geen beslag is gelegd op het gehele vermogen van klager. Sinds de gelegde beslagen heeft klager nog minimaal tien nieuwe panden aangekocht waarmee volgens zijn zeggen een bedrag van ongeveer € 2.000.000,00 was gemoeid. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat klager zich in een deplorabele financiële situatie bevindt. Alles overwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat het voortduren van het beslag op dit moment niet disproportioneel is.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond.
2.3
Beslag op grond van 94a Sv
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 r.o. 2.14, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv gelegd beslag te onderzoeken:
(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv)
of vijfde categorie(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd; en
(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66, r.o. 2.6).
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Gelet op de hiervoor onder 2.2 omschreven verdenking is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend een geldboete tot tenminste de hoogte van de waarde van de inbeslaggenomen onroerende goederen zal opleggen, dan wel aan verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag tot ten minste die hoogte ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aangezien deze voorwerpen dus in zoverre kunnen strekken tot zekerheid van de nakoming van zodanige verplichtingen, dient het klaagschrift in beginsel ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat ook het voortduren van het conservatoire beslag niet disproportioneel is. Zij verwijst hierbij naar hetgeen zij hierover onder 2.2 heeft overwogen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift gericht tegen de beslagen gelegd op grond van artikel 94 Sv en artikel 94a Sv ongegrond.
Deze beslissing is op 9 september 2021 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2021.
De jongste rechter is niet in staat om deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).