Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
op de zaak betrekking hebbende stukkenzijn, is in het kader van artikel 8:42 van de Awb jurisprudentie gewezen [1] . Daarin zijn de volgende uitgangspunten in het bijzonder van belang.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een informatiebeschikking die door de inspecteur is genomen op 27 mei 2020, met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2015 tot en met 2017. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze informatiebeschikking en stelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 zijn de gemachtigden van de belanghebbende en de inspecteur gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur in beginsel alle stukken die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de geschilpunten moet overleggen. De rechtbank oordeelt dat het controledossier, dat door de inspecteur met een beroep op geheimhouding is ingediend, wel degelijk op de zaak betrekking hebbende stukken bevat. De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de tussenuitspraak de nog niet overgelegde onderdelen van het controledossier, in het bijzonder de interne correspondentie en notities, in te dienen. De rechtbank heeft de behandeling van het tweede geschilpunt nog niet ter hand genomen.
Deze tussenuitspraak is gedaan door rechter mr.drs. J.H. Bogert en griffier mr. M.J. van Balkom, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.