ECLI:NL:RBZWB:2021:4372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5480
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van teruggaafverzoeken dividendbelasting door de rechtbank

Op 30 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, gevestigd in Spanje, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, omdat belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken om verduidelijking en geen zitting heeft gewenst. De rechtbank heeft de afwijzing van de inspecteur van de Belastingdienst bevestigd, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken om teruggaaf zijn afgewezen op basis van het fiscale procesrecht, waarbij alleen belanghebbende bevoegd is om beroep in te stellen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor tegemoetkomingen op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 14/5480 tot en met 14/5482
uitspraak van 30 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] (Spanje),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

Zitting
Een zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Awb achterwege gebleven.
Opmerking verdient daarbij dat de (aanvankelijk) betrokken belastingadviseur weliswaar in de brief van 9 oktober 2015 heeft gemeld een zitting te wensen, maar dat deze melding klaarblijkelijk – gelet op de motivering – is gedaan namens de participanten in belanghebbende, kennelijk uitgaande van een tussentijds gewijzigd inzicht over wie aanspraak kan maken op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Daarmee wordt echter eraan voorbij gegaan dat (i) de verzoeken om teruggaaf zijn gedaan door belanghebbende en dat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan door de inspecteur ten aanzien van belanghebbende, (ii) dat daarom alleen belanghebbende bevoegd is beroep in te stellen en, samenhangend, (iii) dat het Nederlandse fiscale procesrecht niet erin voorziet dat de participanten de procedure om een teruggaaf kunnen voortzetten in plaats van belanghebbende. Bovendien zijn de namen van de participanten niet bekendgemaakt en is geen door de participanten verleende machtiging overgelegd. Op (onder meer) dit een en ander is gewezen bij brief van de griffier van 29 april 2016. Hierop is niet gereageerd binnen de gestelde termijn, en ook niet tot op heden.
Uit de brief van 9 oktober 2015 is niet voldoende duidelijk op te maken dat belanghebbende zelf een zitting wenst. Evenmin heeft belanghebbende, desgevraagd, naar aanleiding van de hierna vermelde brief van 16 juni 2021 kenbaar gemaakt een zitting te wensen.
Inhoudelijk
Belanghebbende heeft beroepschriften ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
  • het jaar 2007 (zaaknummer 14/5480);
  • het jaar 2008 (zaaknummer 14/5481);
  • het jaar 2009 (zaaknummer 14/5482).
Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank. Bij aangetekende brief van 16 juni 2021, welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 24 juni 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep binnen vier weken (nader) te motiveren. Daarbij is belanghebbende onder meer gevraagd om te melden of ingestemd wordt met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674). Op deze brief heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [1] , is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering [2] van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot eerdere perioden de voormalige teruggaafregeling voor fbi’s [3] relevant.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen waarvoor de teruggaafregeling relevant is. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van de hiervoor bedoelde vervangende betaling. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf. [4]
De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken waarvoor het regime van de afdrachtvermindering relevant is, terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. [5]
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
De beroepen zijn daarom ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx , griffier, op 30 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Stb. 2007, 563.
2.Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
3.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat lid luidde tot zijn vervallen bij de wet Overige fiscale maatregelen 2008.
4.ECLI:NL:HR:2020:1674, rov. 5.4.6.