ECLI:NL:RBZWB:2021:4326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8558
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van de zwerfvergunning

Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 66,80, opgelegd aan de belanghebbende voor het niet betalen van parkeerbelasting voor een auto met kenteken [kenteken] die geparkeerd stond aan de Middellaan te Breda. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 18 september 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 15 juli 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat zij een non-profit zwerfvergunning had en dat zij de auto om 10:57 uur in de 2ParkApp had aangemeld. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de vergunningsvoorschriften, aangezien het juiste kenteken niet was aangemeld op het moment van de controle. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aan de voorwaarden van de zwerfvergunning had voldaan, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de belanghebbende haar stelling niet met objectieve gegevens had onderbouwd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8558

uitspraak van 26 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd naar een bedrag van € 66,80, bestaande uit € 2,30 aan belasting, verhoogd met € 64,50 wegens kosten van de naheffing, met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 9 februari 2021 een aanvulling op het beroepschrift ingediend. Een afschrift van dit stuk is verstrekt aan de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Feiten
Belanghebbende heeft op 14 augustus 2020 een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de Middellaan te Breda. In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda (hierna: de Verordening) en het daarbij horende aanwijzingsbesluit is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
Tijdens een controle omstreeks 10:20 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto met kenteken [kenteken] geen parkeerbelasting was betaald.
Belanghebbende beschikte over een non-profit zwerfvergunning in de zin van artikel 1 onder jj in samenhang met artikel 9, tweede tot en met vierde lid, van de Parkeerverordening Breda 2013 (hierna: de zwerfvergunning). Eén van de voorschriften die aan de zwerfvergunning is verbonden, is dat het kenteken van het geparkeerde voertuig bij aanvang daarvan in de 2ParkApp wordt aangemeld.
Belanghebbende heeft gegevens overgelegd waaruit volgt dat zij de auto met kenteken [kenteken] om 10:57 uur in de 2ParkApp heeft aangemeld.
2. Gronden
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Op de datum van de controle was zij niet met haar eigen auto naar haar werk gegaan, maar met de auto van haar partner. Zij heeft er bij het parkeren van de auto niet aan gedacht om het kenteken van de auto van haar partner in de 2ParkApp aan te melden. Belanghebbende voert aan dat tot aan het moment waarop zij de auto van haar partner met kenteken [kenteken] alsnog in de 2ParkApp heeft aangemeld, het kenteken van haar eigen auto als vaste kenteken actief was. Zij doet een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316.
De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ten tijde van de controle was niet voldaan aan de vergunningsvoorschriften. Het nalaten om het juiste kenteken aan te melden komt voor rekening en risico van belanghebbende.
3. Beoordeling
De rechtbank overweegt dat van parkeren met een vergunning alleen sprake is indien bij het parkeren wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is geen sprake van parkeren met die vergunning. [2]
Niet in geschil is dat een van de voorwaarden voor het gebruik van de zwerfvergunning is dat de auto moet zijn aangemeld in de 2ParkApp. Aangezien de geparkeerde auto met kenteken [kenteken] op het moment van de controle niet in de 2ParkApp was aangemeld, voldeed belanghebbende niet aan de aan de zwerfvergunning verbonden voorschriften. Dit betekent dat belanghebbende op dat moment zonder parkeervergunning heeft geparkeerd. Dat tot aan het moment van aanmelding het vaste kenteken actief was, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat neemt immers niet weg dat niet aan de vergunningsvoorschriften was voldaan.
Een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316 kan belanghebbende niet baten. In die uitspraak ging het over de situatie waarin een belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting bij een parkeerautomaat had voldaan, maar een onjuist kenteken ingetoetst. De Hoge Raad heeft in dat geval geoordeeld dat toepassing van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen meebrengt dat naheffing niet mogelijk is. Nu belanghebbende niet heeft geparkeerd met een parkeervergunning door het niet voldoen aan de vergunningsvoorschriften én zij de verschuldigde parkeerbelasting evenmin op andere wijze (bij een parkeerautomaat of via een parkeerapp) heeft voldaan, is naheffing naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval wel mogelijk.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat sprake is van een vergissing, is dat voor de heffing van parkeerbelasting niet van belang. De parkeerbelasting is immers een zogenoemde objectieve belasting, waarbij opzet of schuld geen rol spelen.
Belanghebbende heeft tot slot ter zitting gesteld dat in eerdere vergelijkbare situaties door haar collega’s bezwaren zijn ingediend en deze bezwaren door de heffingsambtenaar gegrond zijn verklaard. De rechtbank overweegt dat voor een succesvol beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat de heffingsambtenaar ten nadele van haar gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. De rechtbank is van oordeel dat nu belanghebbende haar stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd, een beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit geval niet kan slagen.
4. Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 26 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2019.
2.Vgl. Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.