Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 6 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
1. Feiten
2. Gronden
3. Wettelijk kader
4. Tijdigheid beroep
Het college stelt zich op het standpunt dat eisers het beroepschrift niet tijdig hebben ingediend, omdat zij op 4 maart 2020 bekend zijn geraakt met de verleende omzettingsvergunning en daar pas op 5 juli 2020 bezwaar tegen hebben gemaakt. Het college stelt zich op dat standpunt, omdat zij de verleende omzettingsvergunning op 4 maart 2020 hebben toegezonden aan [naam betrokkenen] en eisers in een brief van 2 augustus 2020 schrijven dat zij ook spreken namens die persoon. Gelet daarop gaat het college ervan uit dat eisers ook per die datum bekend waren met het bestreden besluit. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] blijkt vervolgens dat het indienen van een beroepschrift na de beroepstermijn alleen verschoonbaar kan worden geacht, wanneer een belanghebbende zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen twee weken) na kennisneming van een besluit beroep instelt tegen dat besluit. Door pas op 5 juli 2020 beroep in te stellen is daar volgens het college niet aan voldaan.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.