In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. De verzoekster heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarin een last onder dwangsom werd opgelegd om de afmetingen van een schuilschuur terug te brengen naar de oorspronkelijk vergunde afmeting van 18 m2. De schuilschuur was gebouwd in afwijking van de verleende bouwvergunning en had een oppervlakte van 40,5 m2. De verzoekster betoogde dat zij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat de bouwvergunning aan haar overleden echtgenoot was verleend en zij geen betrokkenheid had bij de bouw. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoekster, als mede-opdrachtgever, wel degelijk verantwoordelijk was voor de overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat de illegaal gebouwde schuilschuur niet gelegaliseerd kon worden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep van de verzoekster werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van handhaving van de wettelijke voorschriften en oordeelde dat de verzoekster voldoende tijd had gekregen om aan de last te voldoen.