201604491/1/R2.
Datum uitspraak: 26 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Casteren, gemeente Bladel,
en
de raad van de gemeente Bladel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2016, kenmerk R2015.148t, heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" vastgesteld.
Bij besluit van 24 maart 2016, kenmerk R2016.017t, is het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" vastgesteld.
Tegen het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbenden], een schriftelijke uiteenzetting gegeven over het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren".
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. van Kampen, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door P.A.M. Stappaerts, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, gehoord.
Krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven om hun zienswijze over het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" naar voren te brengen. [belanghebbenden] hebben hiervan gebruik gemaakt.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten. Overwegingen
Besluiten
1. Bij besluit van 24 maart 2016 is het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" vastgesteld. Dit plan heeft alleen betrekking op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Casteren. Het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" is op 4 mei 2016 bekendgemaakt en volgens de publicatie in de Staatscourant is dit plan op 17 juni 2016 in werking getreden.
In de raadsvergadering van 24 maart 2016 is tevens besloten het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" vast te stellen. Dit plan heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Bladel. De percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Casteren liggen ook in dit plangebied. Het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" is op 10 mei 2016 bekendgemaakt en volgens de publicatie in de Staatscourant is dit plan op 23 juni 2016 in werking getreden.
Als gevolg van de latere inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" is het bij besluit van 24 maart 2016 vastgestelde bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" vervangen door het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014". Dit betekent dat het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" het geldende planologische regime is voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Casteren.
Besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014"
2. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" was het beroep van [appellant] aanhangig tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren". Dit beroep richt zich tegen de juridisch-planologische regeling voor het perceel [locatie 1] in Casteren. Door de latere inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" is voor dit perceel door de raad een gewijzigd planologische regime vastgesteld. Tijdens de zitting heeft [appellant] te kennen gegeven dat het besluit van 24 maart 2016 waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" is vastgesteld, tegemoet komt aan zijn bezwaren. Nu dit besluit tegemoet komt aan zijn bezwaren, heeft [appellant] onvoldoende belang bij dit nadere besluit en heeft zijn beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb niet van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
[belanghebbenden] zijn eigenaren van het perceel [locatie 1] in Casteren. Zij hebben naar voren gebracht dat het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" voor hun gronden voorzag in een maatbestemming die overeenstemt met de situatie zoals die ter plaatse feitelijk bestaat. Het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" voorziet niet in een dergelijke maatbestemming. De raad heeft volgens hen niet beoogd een generieke planologische regeling voor hun perceel vast te stellen. Gelet op het voorgaande hebben [belanghebbenden] ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb een beroep van rechtswege tegen het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014".
2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat het bij besluit van 24 maart 2016 vastgestelde bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" onbedoeld is vervangen door het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" van dezelfde datum en dat de gronden waarop het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" betrekking heeft abusievelijk ook zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014". Uit de nota zienswijze en de plantoelichting alsmede uit hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht, is gebleken dat de raad heeft beoogd een maatbestemming aan het perceel [locatie 1] in Casteren toe te kennen die overeenstemt met de feitelijke situatie ter plaatse. De raad heeft derhalve beoogd om voor deze gronden een speciale regeling in het leven te roepen, die zou prevaleren boven de generieke regeling in het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014". Gelet hierop heeft de raad niet bestemd hetgeen hij heeft beoogd te bestemmen, zodat het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
3. Gelet op het voorgaande is het van rechtswege ontstane beroep van [belanghebbenden] tegen het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" gegrond. Dit betekent dat dit besluit dient te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] in Casteren. Gelet op de planologische samenhang tussen dit perceel en het aangrenzende perceel [locatie 1]a nu sprake is van één bouwvlak, ziet de Afdeling aanleiding het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" tevens te vernietigen voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1]a in Casteren.
Besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren"
4. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" van 24 maart 2016 (hierna: het plan) opnieuw het geldende planologische regime is voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Casteren. Overigens is [appellant] hiervan ook bij het instellen van zijn beroep uitgegaan. Op deze locatie is aanwezig een woonboerderij, bestaande uit twee wooneenheden, en vier bijgebouwen. Om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie ter plaatse heeft de raad de bestemming "Wonen" toegekend aan de gronden waarop de woonboerderij en de vier bijgebouwen staan. Binnen de bestemming "Wonen" heeft de raad voor een van de bijgebouwen onder andere de functieaanduiding ‘opslag’ opgenomen.
5. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 3] in Casteren waar een akkerbouwbedrijf is gevestigd. De woning op dit perceel ligt op ongeveer 160 meter van het plangebied, maar de landbouwgronden behorende bij dit perceel grenzen aan de zuidwestzijde aan de noordoostzijde van het plangebied. Het beroep van [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak" en "opslag" voor het aangrenzende perceel [locatie 1]. Hij kan zich niet vinden in het plan voor zover dat voorziet in het als zodanig bestemmen van illegaal opgerichte bebouwing op de erfgrens van het perceel [locatie 1] en zijn perceel.
Ontvankelijkheid van het beroep
6. [belanghebbenden] hebben naar voren gebracht dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat [appellant] geen belanghebbende is bij het plan. Volgens hen ligt de woning van [appellant] op enkele honderden meters van het bestreden plandeel en heeft hij vanuit zijn woning geen zicht op het plandeel. Daarnaast heeft [appellant] nooit eerder geklaagd over de op het perceel aanwezige bebouwing. De belangen van [appellant] worden volgens hen derhalve niet door het besluit getroffen.
De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de beroepsgronden slechts een herhaling zijn van hetgeen hij in zijn zienswijze heeft vermeld. Volgens de raad is [appellant] in zijn beroepschrift onvoldoende ingegaan op de argumenten die de raad in de nota zienswijze naar voren heeft gebracht.
6.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb luidt: "Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep."
6.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant] eigenaar en gebruiker is van het perceel direct gelegen naast het perceel [locatie 1] in Casteren waarop het plan onder meer betrekking heeft. De Afdeling overweegt dat reeds het belang van [appellant] als eigenaar van het aangrenzende perceel maakt dat hij een rechtstreeks bij het plan betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Of [appellant] al dan niet op een zodanige afstand van het bestreden plandeel woont dat hij daarop geen zicht heeft, is daarom niet van belang.
Verder stelt de Afdeling vast dat de aangevoerde gronden in het beroepschrift zijn uitgeschreven. Het beroepschrift verwijst voor de motivering van de beroepsgronden dan ook niet louter naar de eerder ingediende zienswijze. Voorts wordt in het beroepschrift ingegaan op een passage uit de nota zienswijze waarin de raad een argument van [appellant] weerlegt. Anders dan de raad stelt, is het beroepschrift dan ook niet slechts een herhaling van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is.
Inhoudelijk
7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
8. [appellant] betoogt dat de raad het bestreden besluit heeft genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. Volgens hem heeft de raad onvoldoende duidelijk gemaakt waarom hij illegaal opgerichte bebouwing op de erfgrens van het perceel [locatie 1] en zijn perceel als zodanig wil bestemmen. Hiertoe voert hij aan dat de raad zich in het kader van een handhavingsprocedure eerder op het standpunt heeft gesteld dat dit bijgebouw op deze plek niet wenselijk was. Daarnaast voert hij aan dat de raad voor de motivering van het plan een te zwaarwegend belang toekent aan het bestaande gebruik van de op het bestreden plandeel aanwezige bebouwing. [appellant] betwist het standpunt van de raad dat dit bijgebouw wordt gebruikt voor de opslag van landbouwmachines ten behoeve van bedrijfsdoeleinden. Volgens [appellant] fungeert dit bijgebouw alleen als hobbyschuur. Het had volgens hem dan ook voor de raad in de rede gelegen te onderzoeken wat het gebruik van deze schuur is, in plaats van eenvoudigweg uitgaan van de door [belanghebbenden] verstrekte informatie.
Daarnaast betoogt [appellant] dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hiertoe voert hij aan dat hij door het als zodanig bestemmen van illegaal opgerichte bebouwing op de erfgrens van het perceel [locatie 1] en zijn perceel, in plaats van enige afstand van de bebouwing tot de erfgrens in acht te nemen, zijn aangrenzende landbouwgronden niet optimaal kan benutten. Volgens [appellant] kan hij als gevolg van het plan zijn landbouwgrond over de gehele lengte van het bijgebouw een meter minder bewerken, onder andere omdat de gewassen op deze gronden worden vertrapt als gevolg van het plaatsen van ratten en muizengif. Voorts brengt het als zodanig bestemmen van deze bebouwing, die volgens [appellant] in het verleden in een kleinere omvang op enige meters van de erfgrens heeft gestaan, problemen met zich voor noodzakelijk onderhoud aan en de waterafvoer van het bijgebouw.
8.1. Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De op de verbeelding voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
[..]
c. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’, tevens voor opslag van machines;
[…]
met de daarbij behorende:
[…]
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
[…]."
Artikel 4, lid 4.4, onder 4.4.1, aanhef en sub g, luidt: "Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor opslag van goederen en materialen, uitgezonderd opslag van machines ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’."
8.2. Vast staat dat in 2014 is geconstateerd dat de bestreden bebouwing in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht. De raad heeft toegelicht dat destijds geen concreet zicht op legalisatie bestond of andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel (hierna: het college) kon afzien gebruik te maken van de bevoegdheid tot handhaving. Het college heeft daarom [belanghebbenden] in het verleden een last onder dwangsom opgelegd wegens het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de gronden. Naar aanleiding van de huidige bestemmingsplanprocedure heeft het college vervolgens van verdere handhaving afgezien. In de plantoelichting en de nota zienswijze is voorts vermeld waarom de raad de aanwezige bebouwing op het bestreden plandeel als zodanig wil bestemmen. Enerzijds omdat dit bijgebouw onderdeel uitmaakt van een uniek bebouwingscluster op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en anderzijds omdat in dit gebouw opslag van landbouwmachines plaatsvindt ten behoeve van het grondverzetbedrijf dat op dit perceel is gevestigd.
In de plantoelichting is vermeld dat het plangebied tussen de wegen De Bucht, Heistraat, Hoogeind en Westelbeersedijk ligt en dat het wordt omgeven door agrarische gronden. Het plangebied wordt ontsloten door een lange oprijlaan op de weg De Bucht. De bebouwing op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] bestaat uit een woonboerderij met twee wooneenheden en vier bijgebouwen behorende bij deze woonboerderij. Dit cluster van bebouwing ligt als een eiland middenin een open agrarisch landschap. De ligging van dit bebouwingscluster en de ontsluiting daarvan op de weg De Bucht is volgens de plantoelichting te verklaren vanuit het cultuurhistorische verleden. Door veranderingen in historische structuren heeft de bebouwing op deze percelen een andere positie in het landschap verkregen. Het bijgebouw waartegen het beroep zich richt is destijds tussen de woonboerderij en een bestaand bijgebouw geplaatst. Het bijgebouw vormt de kop van het bebouwingscluster op de percelen [locatie 1] en [locatie 2], waardoor een pleinruimte in het midden van het cluster is ontstaan. Volgens de plantoelichting is bij het oprichten van dit bijgebouw toentertijd rekening gehouden met de rooilijn van de woonboerderij en met de rooilijn van het destijds bestaande bijgebouw. Hierdoor staat het in het geding zijnde bijgebouw op de erfgrens van het perceel [locatie 1] en het perceel van [appellant]. De raad heeft toegelicht dat in dit geval een bijgebouw op de erfgrens wordt toegestaan, omdat daardoor de situering van het bebouwingscluster en de ontstane pleinruimte wordt behouden en de oriëntatie van het cluster richting de weg De Bucht wordt versterkt. Daarbij heeft de raad van belang geacht dat de generieke regeling om gebouwen op enige afstand van een perceelsgrens te situeren van belang is om aaneengesloten bebouwing in het buitengebied te voorkomen. In dit geval vindt als gevolg van het plan evenwel geen verdichting van het buitengebied plaats omdat op het naastgelegen perceel van [appellant] geen bebouwing aanwezig is of planologisch is toegestaan.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de raad voor de motivering van het plan een te zwaarwegend belang toekent aan het gebruik van de op het bestreden plandeel aanwezige bebouwing nu dit bijgebouw volgens [appellant] niet wordt gebruikt voor de opslag van landbouwmachines, verwijst de raad naar overgelegde foto’s. Naar het oordeel van de Afdeling kan uit deze foto’s worden afgeleid dat dit bijgebouw wordt gebruikt voor opslag van machines. De door [appellant] naar voren gebrachte stelling dat op deze foto’s onder meer een landbouwwerktuig staat dat volgens hem niet meer wordt gebruikt, maakt niet dat de raad niet had mogen afgaan op de door [belanghebbenden] verstrekte informatie over het gebruik van het bijgebouw als stalling voor materieel van een grondverzetbedrijf. Daarbij komt dat de raad in het kader van de bestemmingsplanprocedure aan de hand van gegevens van de Kamer van Koophandel heeft vastgesteld dat op het perceel [locatie 1] een grondverzetbedrijf is gevestigd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dan wel onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd voor zover het plan voorziet in het als zodanig bestemmen van de bestaande bebouwing op de erfgrens van het perceel [locatie 1] en het perceel van [appellant].
Het betoog faalt.
8.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen, heeft de raad toegelicht dat weliswaar enige nadelige invloed op de mogelijkheid van het benutten van de aangrenzende landbouwgrond van [appellant] niet valt uit te sluiten, maar dat die nadelige invloed niet onevenredig bezwarend is in verhouding tot de belangen die gediend worden met het plan. Hierbij acht de raad van belang dat het gebruik van deze landbouwgronden alleen ter hoogte van het bestreden plandeel enigszins zou kunnen worden beperkt. De overige gronden van het plangebied die grenzen aan de landbouwgronden van [appellant] zijn in het plan bestemd voor een houtwal en op die gronden is bouwen volgens de planregels niet toegestaan. Verder heeft [appellant] zijn betoog dat het als zodanig bestemmen van deze bebouwing problemen met zich brengt voor het noodzakelijk onderhoud aan en de waterafvoer van het bijgebouw, niet nader onderbouwd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de eventuele nadelige invloed van het plan voor zijn landbouwgronden over een lengte van ongeveer 20 meter onevenredig bezwarend is in verhouding tot de belangen die gediend worden met de vaststelling van het plan.
Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" ongegrond. Dit betekent dat dit bestemmingsplan weer in werking treedt. Hiervoor is geen nadere besluitvorming van de raad nodig.
Proceskostenveroordeling
10. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant] bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van [belanghebbenden] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [belanghebbenden] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014", voor zover dat betrekking heeft op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Casteren;
III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Casteren" ongegrond;
IV. draagt de raad van de gemeente Bladel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Bladel tot vergoeding van bij [belanghebbenden] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 742,50 (zegge: zevenhonderdtweeënveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Reichardt
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017
772.