ECLI:NL:RBZWB:2021:4246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9938
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een mobiliteitstoeslag aan een ambtenaar bij functiewisseling binnen de Belastingdienst

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de staatssecretaris van Financiën over de toekenning van een mobiliteitstoeslag. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.J.M. van Meer, had in 2019 verzocht om een mobiliteitstoeslag na zijn overstap van de Belastingdienst/BPM naar de Douane. De staatssecretaris had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat er geen sprake was van een andere functie en dat de overgang binnen dezelfde groepsfunctie F viel, wat geen recht op een mobiliteitstoeslag zou geven.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat eiser wel degelijk recht had op een mobiliteitstoeslag. De rechtbank oordeelde dat de opleiding die eiser had gevolgd, een specifieke en substantiële opleidingsmodule was, en dat er geen dienstbelang was bij de nieuwe functie. Hierdoor kwam eiser in aanmerking voor een eenmalige functionele mobiliteitstoeslag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris, herroepte het primaire besluit en droeg de staatssecretaris op om de mobiliteitstoeslag aan eiser te verstrekken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een ambtenaar recht heeft op een mobiliteitstoeslag, met name in situaties van functiewisseling binnen de Belastingdienst en de rol van specifieke opleidingsmodules in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9938 AW

uitspraak van 19 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. A.J.M. van Meer,

en

de staatssecretaris van financiën (de staatssecretaris), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 12 december 2019 (primair besluit) heeft de staatssecretaris eisers verzoek om de toekenning van een mobiliteitstoeslag afgewezen.
In een besluit van 26 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft de staatssecretaris op 12 november 2019 verzocht om aan hem een mobiliteitstoeslag toe te kennen. De reden voor dit verzoek is eisers vrijwillige verplaatsing van de Belastingdienst/BPM naar de Douane/proces klantmanagement. Eiser is feitelijk gestart met zijn nieuwe werkzaamheden op 1 december 2018. In verband met zijn overstap heeft hij een verkorte startopleiding 'medewerker Douane groepsfunctie F' gevolgd.
In het primaire besluit is eisers verzoek om een mobiliteitstoeslag afgewezen omdat bij zijn overstap geen sprake zou zijn van een 'andere functie'. Volgens de staatssecretaris past genoemde opleiding bij een normale loopbaanontwikkeling binnen de groepsfunctie F. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Waar gaat het in deze zaak over?
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser bij de overgang naar de Douane recht heeft op een mobiliteitstoeslag.
3. De staatssecretaris maakt onderscheid tussen een functionele en een geografische mobiliteitstoeslag. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser recht heeft op een functionele mobiliteitstoeslag.
Wanneer heeft eiser recht op een functionele mobiliteitstoeslag?
4. De ambtenaar aan wie een andere functie wordt opgedragen, heeft recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag van 50% van zijn salaris. Er moet dan wel sprake zijn van een dienstbelang. Als de nieuwe functie deel uit maakt van een loopbaanregeling, dan bestaat geen recht op de eenmalige mobiliteitstoeslag. [1]
Maakt de nieuwe functie deel uit van een loopbaanregeling?
5. De Belastingdienst kent individuele functies en groepsfuncties. De groepsfuncties zijn veruit in de meerderheid. Een groepsfunctie bestrijkt - voor zover hier van belang - een aantal salarisschalen en omvat een reeks van uiteenlopende werkzaamheden die per groepsfunctie in algemene bewoordingen zijn getypeerd. Welke van deze werkzaamheden aan de ambtenaar worden opgedragen, wordt van geval tot geval bepaald. Binnen de groepsfunctie kunnen de werkzaamheden van de ambtenaar worden gewijzigd en kan de ambtenaar een ontwikkeling in salariëring doormaken. Gelet daarop zijn de groepsfuncties bij de Belastingdienst als een loopbaanregeling te beschouwen. [2]
6. Eiser is bij zijn overgang van BPM naar de Douane in dezelfde groepsfunctie gebleven (groepsfunctie F). De nieuwe functie maakt daarom deel uit van een loopbaanregeling. Het maakt daarbij niet uit dat eiser van het ene organisatieonderdeel (BPM, oftewel 'blauw') naar het andere organisatieonderdeel (Douane, oftewel 'groen') is gegaan. Hij komt dus in principe niet in aanmerking voor een functionele mobiliteitstoeslag.
Begunstigend beleid
7. Omdat groepsfuncties als een loopbaanregeling zijn te beschouwen en het merendeel van de functies bij de Belastingdienst daarom bij voorbaat van een mobiliteitstoeslag zou zijn uitgesloten, is voor belastingambtenaren eigen beleid ontwikkeld. [3]
Uitgangspunt van dit beleid is dat normale functieontwikkelingen, zoals het wijzigen van het samenstel van opgedragen werkzaamheden binnen een groepsfunctie, niet tot toekenning van een mobiliteitstoeslag leiden. Dit is anders indien de wijziging niet als onderdeel van de normale loopbaanontwikkeling kan worden aangemerkt. Hiervan kan onder meer sprake zijn in situaties waarbij een verplichting wordt opgelegd om voor het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden een specifieke, substantiële opleidingsmodule te volgen.
Daarnaast moet er sprake zijn van een andere functie waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie of van geografische mobiliteit.
Heeft eiser een specifieke, substantiële opleidingsmodule gevolgd?
8. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser een specifieke, substantiële opleidingsmodule heeft gevolgd. Blijkens de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is eiser op 10 december 2018 gestart met de verkorte E/F-opleiding, die hij onder werktijd heeft gevolgd. Het betrof een opleiding van 6 maanden (inclusief een lesvrije periode van vier weken), die op 21 mei 2019 is afgerond. De opleiding bestond uit de ene week 3 dagen les en 2 dagen zelfstudie, en de andere week 2 dagen les en 3 dagen zelfstudie. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee – net als in de zeer vergelijkbare zaak die aan de orde was in de uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:2992) – sprake van een specifieke, substantiële opleidingsmodule. De rechtbank gaat voorbij aan de inhoud van het hoger beroepschrift van de staatssecretaris met betrekking tot de genoemde uitspraak, nu de daarin opgenomen interpretatie van rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep eiser niet wordt tegengeworpen in de bestreden besluitvorming in deze procedure.
Is sprake van een dienstbelang bij het opdragen van eisers Douane-functie?
9. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een dienstbelang bij het opdragen van eisers nieuwe functie bij de Douane. Dit punt staat daarom niet in de weg aan het toekennen van een mobiliteitstoeslag.
Wat is de uitkomst van deze zaak?
10. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser op grond van het begunstigende beleid voor belastingambtenaren in aanmerking komt voor een eenmalige (functionele) mobiliteitstoeslag. Het is daarom niet meer nodig om te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een geografische mobiliteitstoeslag. De rechtbank komt ook niet toe aan een bespreking van het door eiser aangehaalde geval van een van zijn collega's.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de rechtbank vindt dat eiser in aanmerking komt voor een functionele mobiliteitstoeslag, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Het primaire besluit zal worden herroepen en de rechtbank zal de staatssecretaris opdragen om aan eiser een eenmalige mobiliteitstoeslag te verstrekken.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De staatssecretaris wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept het primaire besluit, en bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een eenmalige functionele mobiliteitstoeslag moet verstrekken en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
-draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt de staatssecretaris in eisers proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 19 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: relevante regelgeving

Artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA)
1. De ambtenaar aan wie, anders dan krachtens een loopbaanregeling als bedoeld in artikel 13 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of in bepalingen van dezelfde strekking in een soortgelijke regeling, op grond van artikel 57, eerste lid of tweede lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement een andere functie wordt opgedragen, waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie, heeft recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag ter grootte van 50% van zijn salaris, tenzij zijn salaris met ingang van de datum waarop die andere functie wordt opgedragen om die reden wordt verhoogd.
2. […].
Artikel 13 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)
1. Wij behouden Ons voor op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen overleg pleegt met Onze betrokken Minister, regels vast te stellen omtrent loopbaanvorming in het algemeen en omtrent daarmede verband houdende bijzondere regelingen ter bepaling van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal.
2. Voor zover dit niet door Ons is geschied, kunnen deze regels en bijzondere regelingen ook worden vastgesteld door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, passend in het door deze gecoördineerde beleid, door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende departement van algemeen bestuur.
Artikel 57 van het ARAR
1. De ambtenaar kan op zijn aanvraag een andere functie worden opgedragen.
2. Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht een andere passende functie als bedoeld in artikel 49aa, te aanvaarden.
Hoofdstuk 3 (Belonen en Vergoeden), onderdeel 4.6 (Mobiliteitstoeslag) van de PUB
Het belang van de dienst kan, bij vrijwilligheid, blijken uit het openstellen van een vacature of het benaderen van een medewerker om diens specifieke kwaliteiten (artikel 57, eerste lid, van het ARAR). Het dienstbelang kan ook vorderen dat van een medewerker verlangd wordt dat hij een andere functie gaat bekleden (artikel 57, tweede lid, letter b, van het ARAR).
Van dienstbelang kan ook worden gesproken wanneer sprake is van een vrijwillige overgang naar een andere functie met een lager maximumsalaris dan dat van de oude functie (demotie), waarbij sprake dient te zijn van inhouding op het salaris (vgl. artikel 57b van het ARAR).
Voor de volgende situaties waarin sprake is van verandering van functie of takenpakket bestaat geen recht op de mobiliteitstoeslag:
-de plaatsing in een functie van een ambtenaar op grond van artikel 57, tweede lid, onder a, van het ARAR;
-de overplaatsing naar een andere functie door de dienst, omdat de betrokken ambtenaar in de oude functie niet goed functioneerde;
-het opdragen van andere taakelementen in de eigen functie;
-het opdragen van andere werkzaamheden in het kader van een geldende loopbaanregeling;
-het volgen van een startopleiding voor een groepsfunctie, voorafgaande aan de benoeming in die groepsfunctie;
-de terugplaatsing naar de oude organisatorische eenheid na onvoldoende studieresultaten tijdens een opleiding;
-het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden (waaronder interim functievervulling).
Voor het verkrijgen van een mobiliteitstoeslag gelden de volgende eisen:
 het moet gaan om één van de volgende twee situaties:
- de overstap naar een andere functie op aanvraag van de betrokken ambtenaar (artikel 57, eerste lid, van het ARAR). Hierbij wordt ook begrepen de overgang naar een functie met een lager maximumsalaris dan dat van de oude functie (demotie), ongeacht of daarbij sprake is van inhouding op het salaris (artikel 57b ARAR);
- de overstap naar een andere functie op basis van een opgelegde verplichting, voor zover deze is gebaseerd op artikel 57, tweede lid, letter b, van het ARAR.
sprake moet zijn van een andere functie waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie en/of van geografische mobiliteit;
geen sprake moet zijn van een salarisverhoging als gevolg van de functiewisseling, ingaande op de datum van die functiewisseling.
Bij een andere functie dient sprake te zijn van een significant ander samenstel van opgedragen werkzaamheden. Geen mobiliteitstoeslag wordt toegekend als een ander samenstel van werkzaamheden wordt opgedragen binnen de eigen functie. Dit wordt gezien als ‘normale loopbaanontwikkeling’. Het vorenstaande lijdt slechts uitzondering indien het wijzigen van het samenstel van opgedragen werkzaamheden naar het oordeel van het tot beslissen bevoegde gezag niet kan worden aangemerkt als onderdeel van de normale loopbaanontwikkeling binnen een groepsfunctie. Hiervan kan onder meer sprake zijn in situaties waarbij een verplichting wordt opgelegd om voor het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden (een) specifieke substantiële, in tijd en investering, opleidingsmodule(s) te volgen. In zo’n geval zal de mobiliteitstoeslag wel worden toegekend.
Bij een verplaatsing naar een ander organisatorische eenheid met behoud van de oorspronkelijke functie (groepsfunctie of individueel gewaardeerde functie) wordt niet voldaan aan de voor de toekenning van een mobiliteitstoeslag geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van het opdragen van een andere functie. Echter is in zo’n geval sprake van een primair dienstbelang dan bestaat aanleiding een mobiliteitstoeslag toe te kennen op basis van de bestuurlijke overweging dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft. Deze bestuurlijke overweging dient in die situatie schriftelijk te zijn vastgelegd. In dit verband worden douaneposten alsmede vestigingen van organisatorische eenheden als afzonderlijke eenheid aangemerkt. De wijziging van de plaats van tewerkstelling binnen dezelfde douanepost dan wel binnen dezelfde organisatorische eenheid bij andere onderdelen van de Belastingdienst leidt eveneens tot het toekennen van de mobiliteitstoeslag mits de nieuwe plaats van tewerkstelling niet in de onmiddellijke nabijheid van de oude plaats van tewerkstelling is gelegen. De vaststelling of al dan niet sprake is van onmiddellijke nabijheid zal per situatie moeten worden bepaald en vastgelegd. Indien echter de flexibele inzet op verschillende plaatsen van tewerkstelling tot de reguliere functievervulling van de medewerker behoort, bestaat bij wijziging van de plaats van tewerkstelling uiteraard geen recht op de mobiliteitstoeslag. Evenmin ontstaat een recht op de mobiliteitstoeslag als de eigen werkzaamheden op een andere plaats moeten worden verricht als gevolg van de – al dan niet tijdelijke – huisvesting van een (onderdeel van een) organisatorische eenheid in een ander gebouw.

Voetnoten

1.Zie in dit verband artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3711.
3.Dit beleid staat in hoofdstuk 3 (Belonen en Vergoeden), paragraaf 4.6 (Mobiliteitstoeslag) van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).