In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de staatssecretaris van Financiën over de toekenning van een mobiliteitstoeslag. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.J.M. van Meer, had in 2019 verzocht om een mobiliteitstoeslag na zijn overstap van de Belastingdienst/BPM naar de Douane. De staatssecretaris had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat er geen sprake was van een andere functie en dat de overgang binnen dezelfde groepsfunctie F viel, wat geen recht op een mobiliteitstoeslag zou geven.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat eiser wel degelijk recht had op een mobiliteitstoeslag. De rechtbank oordeelde dat de opleiding die eiser had gevolgd, een specifieke en substantiële opleidingsmodule was, en dat er geen dienstbelang was bij de nieuwe functie. Hierdoor kwam eiser in aanmerking voor een eenmalige functionele mobiliteitstoeslag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris, herroepte het primaire besluit en droeg de staatssecretaris op om de mobiliteitstoeslag aan eiser te verstrekken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een ambtenaar recht heeft op een mobiliteitstoeslag, met name in situaties van functiewisseling binnen de Belastingdienst en de rol van specifieke opleidingsmodules in dit proces.