ECLI:NL:RBZWB:2019:2992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AWB 18_1929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag bij functiewisseling binnen de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de vraag of eiser recht heeft op een eenmalige mobiliteitstoeslag na zijn overgang van de Belastingdienst/MKB naar de Belastingdienst/Douane. Eiser heeft in zijn nieuwe functie een voltijdopleiding van vijf maanden gevolgd, bestaande uit 48 bijeenkomsten en vier praktijkdagen, met daarnaast zelfstudie. De rechtbank oordeelt dat deze opleiding als een specifieke, substantiële opleidingsmodule kan worden beschouwd, waardoor eiser in aanmerking komt voor de mobiliteitstoeslag. De staatssecretaris had eerder het verzoek van eiser om de mobiliteitstoeslag afgewezen, maar de rechtbank vernietigt dit besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat eiser in dezelfde groepsfunctie is gebleven, wat betekent dat de nieuwe functie deel uitmaakt van een loopbaanregeling. Dit sluit in principe het recht op een mobiliteitstoeslag uit, maar de rechtbank oordeelt dat er in dit geval sprake is van een dienstbelang en dat de opleiding van eiser voldoende substantieel is om recht te geven op de toeslag. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, herroept het eerdere besluit en verplicht de staatssecretaris om de mobiliteitstoeslag aan eiser te verstrekken, evenals de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/1929 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. A.J. Vis ,
en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2017 heeft de staatssecretaris eisers verzoek om een mobiliteitstoeslag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 14 februari 2018 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 mei 2019. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en mr. G.B. Honders namens de staatssecretaris.

Overwegingen

1. Eiser werkt bij de Belastingdienst . Hij werkte eerst bij de Belastingdienst/MKB (midden- en kleinbedrijf) in Breda. Hij werkt vanaf 1 november 2016 bij de Belastingdienst/ Douane Roosendaal in Breda.
Waar gaat het in deze zaak over?
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser bij de overgang naar de Douane recht heeft op een mobiliteitstoeslag.
3. De staatssecretaris maakt onderscheid tussen een functionele en een geografische mobiliteitstoeslag. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser recht heeft op een functionele mobiliteitstoeslag.
Wanneer heeft eiser recht op een functionele mobiliteitstoeslag?
4. De ambtenaar aan wie een andere functie wordt opgedragen, heeft recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag van 50% van zijn salaris. Er moet dan wel sprake zijn van een dienstbelang. Als de nieuwe functie deel uit maakt van een loopbaanregeling, dan bestaat er geen recht op de eenmalige mobiliteitstoeslag. [1]
Maakt de nieuwe functie deel uit van een loopbaanregeling?
5. De Belastingdienst kent individuele functies en groepsfuncties. De groepsfuncties zijn veruit in de meerderheid. Een groepsfunctie bestrijkt - voor zover hier van belang - een aantal salarisschalen en omvat een reeks van uiteenlopende werkzaamheden die per groepsfunctie in algemene bewoordingen zijn getypeerd. Welke van deze werkzaamheden aan de ambtenaar worden opgedragen, wordt van geval tot geval bepaald. Binnen de groepsfunctie kunnen de werkzaamheden van de ambtenaar worden gewijzigd en kan de ambtenaar een ontwikkeling in salariëring doormaken. Gelet daarop zijn de groepsfuncties bij de Belastingdienst als een loopbaanregeling te beschouwen. [2]
6. Eiser is bij zijn overgang van de MKB naar de Douane in dezelfde groepsfunctie gebleven (groepsfunctie F). De nieuwe functie maakt daarom deel uit van een loopbaanregeling. Het maakt daarbij niet uit dat eiser van het ene organisatieonderdeel ( MKB , oftewel ‘blauw’) naar het andere organisatieonderdeel ( Douane , oftewel ‘groen’) is gegaan. Eiser komt dus in principe niet in aanmerking voor een functionele mobiliteitstoeslag.
Begunstigend beleid
7. Omdat groepsfuncties als een loopbaanregeling zijn te beschouwen en om die reden het merendeel van de functies bij de Belastingdienst bij voorbaat van een mobiliteitstoeslag zou zijn uitgesloten, is er voor belastingambtenaren een eigen beleid ontwikkeld. [3]
Uitgangspunt van dit beleid is dat normale functieontwikkelingen, zoals het wijzigen van het samenstel van opgedragen werkzaamheden binnen een groepsfunctie, niet tot toekenning van een mobiliteitstoeslag leiden. Dit is anders indien de wijziging niet als onderdeel van de normale loopbaanontwikkeling kan worden aangemerkt. Hiervan kan onder meer sprake zijn in situaties waarbij een verplichting wordt opgelegd om voor het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden een specifieke, substantiële opleidingsmodule te volgen.
Daarnaast moet er sprake zijn van een andere functie waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie of van geografische mobiliteit.
Heeft eiser een specifieke, substantiële opleidingsmodule gevolgd?
8. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser een specifieke, substantiële opleidingsmodule heeft gevolgd. Eiser vindt van wel en de staatssecretaris vindt van niet. Volgens de staatssecretaris wordt op dit moment alleen de opleiding tot EDP-auditor als specifieke, substantiële opleidingsmodule aangemerkt. Deze opleiding duurt 78 weken, waarbij men 2 tot 3 contactdagen per week heeft.
9. Eiser heeft voor zijn overgang naar de Douane een ‘verkorte F-opleiding Blauw naar Groen’ gevolgd. Deze duurde in totaal 5 maanden. Volgens de staatssecretaris ging het daarbij om 48 bijeenkomsten en 4 praktijkdagen. Dit zou betekenen dat eiser gemiddeld 2 dagen per week bezig was met de opleiding. Tijdens de zitting heeft eiser echter verteld dat de overige dagen bedoeld waren voor zelfstudie. De staatssecretaris heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank van dit gegeven zal uitgaan.
Het gaat hier dus om een opleidingsmodule van 5 dagen per week (contactdagen en zelfstudie), gedurende 5 maanden. Dat is een ruime opleidingsverplichting. De rechtbank vindt dat er in dat geval sprake is van een specifieke, substantiële opleidingsmodule. Eiser krijgt op dit punt dus gelijk.
Is er sprake van een dienstbelang bij het opdragen van juist die Douane -functie?
10. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een dienstbelang bij het opdragen van juist die functie bij de Douane . Dit punt staat daarom niet in de weg aan het toekennen van een mobiliteitstoeslag.
Wat is de uitkomst van deze zaak?
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser op grond van het begunstigende beleid voor belastingambtenaren in aanmerking komt voor een eenmalige (functionele) mobiliteitstoeslag. Het is daarom niet meer nodig om te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een geografische mobiliteitstoeslag.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de rechtbank vindt dat eiser in aanmerking komt voor een functionele mobiliteitstoeslag, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Het besluit van 25 augustus 2017 zal worden herroepen en de rechtbank zal de staatssecretaris opdragen om aan eiser een eenmalige mobiliteitstoeslag te verstrekken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De staatssecretaris wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de telefonische hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een eenmalige functionele mobiliteitstoeslag dient te verstrekken en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA):
De ambtenaar aan wie, anders dan krachtens een loopbaanregeling als bedoeld in artikel 13 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of in bepalingen van dezelfde strekking in een soortgelijke regeling, op grond van artikel 57, eerste lid of tweede lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement een andere functie wordt opgedragen, waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie, heeft recht op een eenmalige mobiliteitstoeslag ter grootte van 50% van zijn salaris, tenzij zijn salaris met ingang van de datum waarop die andere functie wordt opgedragen om die reden wordt verhoogd.
[…].
Artikel 13 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement:
1. Wij behouden Ons voor op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen overleg pleegt met Onze betrokken Minister, regels vast te stellen omtrent loopbaanvorming in het algemeen en omtrent daarmede verband houdende bijzondere regelingen ter bepaling van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal.
2. Voor zover dit niet door Ons is geschied, kunnen deze regels en bijzondere regelingen ook worden vastgesteld door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, passend in het door deze gecoördineerde beleid, door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende departement van algemeen bestuur.
Artikel 57 van het ARAR:
De ambtenaar kan op zijn aanvraag een andere functie worden opgedragen.
Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht een andere passende functie als bedoeld in artikel 49aa, te aanvaarden.
De Belastingdienst heeft nadere regels opgesteld in de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).
Hoofdstuk 3 (Belonen en Vergoeden), onderdeel 4.6 (Mobiliteitstoeslag) van de PUB:
Het belang van de dienst kan, bij vrijwilligheid, blijken uit het openstellen van een vacature of het benaderen van een medewerker om diens specifieke kwaliteiten (artikel 57, eerste lid, van het ARAR). Het dienstbelang kan ook vorderen dat van een medewerker verlangd wordt dat hij een andere functie gaat bekleden (artikel 57, tweede lid, letter b, van het ARAR).
Van dienstbelang kan ook worden gesproken wanneer sprake is van een vrijwillige overgang naar een andere functie met een lager maximumsalaris dan dat van de oude functie (demotie), waarbij sprake dient te zijn van inhouding op het salaris (vgl. artikel 57b van het ARAR).
Voor de volgende situaties waarin sprake is van verandering van functie of takenpakket bestaat geen recht op de mobiliteitstoeslag:
  • de plaatsing in een functie van een ambtenaar op grond van artikel 57, tweede lid, onder a, van het ARAR;
  • de overplaatsing naar een andere functie door de dienst, omdat de betrokken ambtenaar in de oude functie niet goed functioneerde;
  • het opdragen van andere taakelementen in de eigen functie;
  • het opdragen van andere werkzaamheden in het kader van een geldende loopbaanregeling;
  • het volgen van een startopleiding voor een groepsfunctie, voorafgaande aan de benoeming in die groepsfunctie;
  • de terugplaatsing naar de oude organisatorische eenheid na onvoldoende studieresultaten tijdens een opleiding;
  • het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden (waaronder interim functievervulling).
Voor het verkrijgen van een mobiliteitstoeslag gelden de volgende eisen:
 het moet gaan om één van de volgende twee situaties:
- de overstap naar een andere functie op aanvraag van de betrokken ambtenaar (artikel 57, eerste lid, van het ARAR). Hierbij wordt ook begrepen de overgang naar een functie met een lager maximumsalaris dan dat van de oude functie (demotie), ongeacht of daarbij sprake is van inhouding op het salaris (artikel 57b ARAR);
- de overstap naar een andere functie op basis van een opgelegde verplichting, voor zover deze is gebaseerd op artikel 57, tweede lid, letter b, van het ARAR.
  • sprake moet zijn van een andere functie waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie en/of van geografische mobiliteit;
  • geen sprake moet zijn van een salarisverhoging als gevolg van de functiewisseling, ingaande op de datum van die functiewisseling.
Bij een andere functie dient sprake te zijn van een significant ander samenstel van opgedragen werkzaamheden. Geen mobiliteitstoeslag wordt toegekend als een ander samenstel van werkzaamheden wordt opgedragen binnen de eigen functie. Dit wordt gezien als ‘normale loopbaanontwikkeling’. Het vorenstaande lijdt slechts uitzondering indien het wijzigen van het samenstel van opgedragen werkzaamheden naar het oordeel van het tot beslissen bevoegde gezag niet kan worden aangemerkt als onderdeel van de normale loopbaanontwikkeling binnen een groepsfunctie. Hiervan kan onder meer sprake zijn in situaties waarbij een verplichting wordt opgelegd om voor het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden (een) specifieke substantiële, in tijd en investering, opleidingsmodule(s) te volgen. In zo’n geval zal de mobiliteitstoeslag wel worden toegekend.
Bij een verplaatsing naar een ander organisatorische eenheid met behoud van de oorspronkelijke functie (groepsfunctie of individueel gewaardeerde functie) wordt niet voldaan aan de voor de toekenning van een mobiliteitstoeslag geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van het opdragen van een andere functie. Echter is in zo’n geval sprake van een primair dienstbelang dan bestaat aanleiding een mobiliteitstoeslag toe te kennen op basis van de bestuurlijke overweging dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft. Deze bestuurlijke overweging dient in die situatie schriftelijk te zijn vastgelegd. In dit verband worden douaneposten alsmede vestigingen van organisatorische eenheden als afzonderlijke eenheid aangemerkt. De wijziging van de plaats van tewerkstelling binnen dezelfde douanepost dan wel binnen dezelfde organisatorische eenheid bij andere onderdelen van de Belastingdienst leidt eveneens tot het toekennen van de mobiliteitstoeslag mits de nieuwe plaats van tewerkstelling niet in de onmiddellijke nabijheid van de oude plaats van tewerkstelling is gelegen. De vaststelling of al dan niet sprake is van onmiddellijke nabijheid zal per situatie moeten worden bepaald en vastgelegd. Indien echter de flexibele inzet op verschillende plaatsen van tewerkstelling tot de reguliere functievervulling van de medewerker behoort, bestaat bij wijziging van de plaats van tewerkstelling uiteraard geen recht op de mobiliteitstoeslag. Evenmin ontstaat een recht op de mobiliteitstoeslag als de eigen werkzaamheden op een andere plaats moeten worden verricht als gevolg van de – al dan niet tijdelijke – huisvesting van een (onderdeel van een) organisatorische eenheid in een ander gebouw.
Indien de functiewisseling gepaard gaat met een overgang van een voltijdfunctie naar een deeltijdfunctie (of andersom), geldt het salaris in de nieuwe functie als grondslag voor de mobiliteitstoeslag.
Tot het al dan niet toekennen van de mobiliteitstoeslag wordt besloten door het bevoegd gezag van het ontvangende dienstonderdeel.

Voetnoten

1.Artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA)
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3711
3.Dit beleid staat in hoofdstuk 3 (Belonen en Vergoeden), paragraaf 4.6 (Mobiliteitstoeslag) van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB)