ECLI:NL:RBZWB:2021:4048

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
BRE-21_2760_2763_tm_2765
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen verschillende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2017. De inspecteur had echter niet tijdig beslist op deze bezwaren, wat leidde tot een beroep van de belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan niet tijdig had beslist en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank droeg de inspecteur op om binnen twee weken alsnog uitspraak te doen op het bezwaar en stelde een dwangsom vast van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast wees de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, omdat de belanghebbende niet voldoende had onderbouwd waarom deze vergoed zou moeten worden. De proceskosten werden vastgesteld op € 374, en het griffierecht van € 360 moest door de inspecteur aan de belanghebbende worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat het beroep niet-ontvankelijk was voor zover de belanghebbende rechtstreeks beroep had willen instellen tegen de navorderingsaanslagen, omdat eerst de bezwaarfase doorlopen moest worden. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier P. van der Hoeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2760 en 21 / 2763 tot en met 21 / 2765
uitspraak van 5 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

Procesverloop
1.1.
Belanghebbende heeft bij brieven van 9 oktober 2020 en 10 november 2020 bezwaar gemaakt tegen de volgende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting:
Jaar
Aanslagnummer
Datum aanslag
2014
[aanslagnummer] .V.47.0112
12-09-2020
2015
[aanslagnummer] .V.57.0112
17-10-2020
2016
[aanslagnummer] .V.67.0112
24-10-2020
2017
[aanslagnummer] .V.76.0112
31-10-2020
1.2.
Bij brief van 10 juni 2021 wordt de inspecteur in gebreke gesteld.
1.3.
Bij brief van 28 juni 2021 stelt belanghebbende beroep in betreffende het niet (tijdig) doen van uitspraken op bezwaar.
1.4.
Bij brief van 15 juli 2021 heeft de inspecteur gereageerd op het beroepschrift van belanghebbende. De inspecteur heeft daarbij aangegeven dat de ingebrekestelling van 10 juni 2021 niet als zodanig is onderkend en dat hij te laat is met het nemen van een beslissing.
Juridisch kader
1.5.
De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht [1] . De rechtbank acht in dit geval geen onderzoek ter zitting nodig.
1.6.
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld [2] .
1.7.
Een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is [3] .
1.8.
Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken [4] .
Beoordeling
1.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist. De inspecteur verzoekt in zijn reactie van 15 juli 2021 hem een termijn te stellen waarbinnen alsnog uitspraak op bezwaar gedaan moet worden.
1.10.
Nu niet is gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk gegrond.
Verbeurde dwangsom
1.11.
In dit geval kan de rechtbank desgevraagd ook de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3. van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen [5] . Aangezien een dergelijk verzoek ontbreekt, kent de rechtbank geen dwangsom op grond van afdeling 4.1.3. van de Awb toe.
Termijnstelling en nadere dwangsom
1.12.
Omdat niet is gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zal de rechtbank op basis van artikel 8:55d van de Awb bepalen dat de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar moet doen. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog uitspraak op bezwaar doet en bekendmaakt.
1.13.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb in overeenstemming met het landelijk gepubliceerde beleid (gepubliceerd op rechtspraak.nl) dat de inspecteur een dwangsom van € 100 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor bedoelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Schadevergoeding en proceskosten
1.14.
De rechtbank wijst de door belanghebbende op grond van artikel 8:88 Awb verzochte schadevergoeding af. Belanghebbende heeft in dat verband niet voldoende gesteld.
1.15.
De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, en ziet daarbij geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke proceskosten. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand vast op € 374. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de zaak van licht gewicht is, nu deze slechts gaat over de vraag of niet tijdig is beslist [6] . Verder krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.
Inhoudelijke beoordeling
1.16.
Opmerking verdient nog dat nu niet gebleken is dat inmiddels uitspraak op bezwaar is gedaan, niet aan de orde is dat het beroep van rechtswege mede daarop betrekking heeft. De rechtbank kan daarom niet toekomen aan de inhoudelijke klachten in het beroepschrift tegen de bestreden navorderingsaanslagen. Voor zover belanghebbende rechtstreeks beroep heeft willen instellen tegen die belastingaanslagen, is het beroep niet-ontvankelijk, omdat eerst de bezwaarfase moet worden doorlopen en de inspecteur niet heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.

2.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond;
- draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog uitspraak op bezwaar te doen;
- bepaalt dat de inspecteur een dwangsom verbeurt van € 100 voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- verklaart het beroep voor zover belanghebbende rechtstreeks beroep heeft willen instellen niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 374;
- draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 360 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 5 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55c van de Awb.
6.Vgl. ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, r.o.v. 4.6.4.3, onderdeel f.