Uitspraak
Beschikking in de zaak van:
De procedure en het verzoek
De beoordeling
gedurende het schuldsaneringstraject materieel anders en ten onrechte ten laste komt van de WSNP schuldeisers.’ Ook wijst hij op artikel 60a lid 3 Fw in verbinding met artikel 313 Fw, waaruit volgt dat de netto vruchten van het vermogen aan de WSNP-boedel dienen toe te komen.
op verzoek’ de regels omtrent het voeren van het bewind wegens onvoorziene omstandigheden wijzigen. Het verzoek van [verzoeker] rust (mede) op deze bepaling, en daarom is terecht een verzoekschrift ingediend.
op te dragen’ uitkeringen aan [X] te doen. Die uitkeringen vallen op grond van artikel 295 Fw in de boedel.
de afzetting’ van twee bewindvoerders wegens plichtsverzuim, te weten het weigeren van een uitkering uit het bewindvermogen, Hof Amsterdam 3 juni 1969, ECLI:NL:GHAMS:1969:AB6761. [verzoeker] heeft geen ontslagverzoek ingediend.
onvoorziene omstandigheden’. De kantonrechter trekt een vergelijking met artikel 6:258 BW waarin ook over onvoorziene omstandigheden wordt gesproken. Het moet volgens dit artikel gaan om onvoorziene omstandigheden van dien aard, dat de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht. Deze norm betekent dat terughoudendheid is geboden bij het wijzigen van de regels omtrent het voeren van het bewind.
in verband met de huidige financiële situatie van de rechthebbende: het grootste gedeelte van hetgeen de rechthebbende van mij zou erven wanneer ik op dit moment zou overlijden, zou toekomen aan zijn schuldeisers. Om dit te voorkomen heb ik dit bewind ingesteld.’ En: ‘
Het bewind zal in ieder geval niet eindigen zolang het vermogen van de rechthebbende zodanig negatief is dat drie/vierde gedeelte of meer van wat hij van mij erft naar zijn schuldeisers zou gaan.’
een testamentair bewindvoerder gehouden is uitkeringen aan de rechthebbende, althans diens WSNP-bewindvoerder te doen in weerwil van hetgeen in het testament is bepaald in het geval testamentair bewind is ingesteld over hetgeen aan de rechthebbende is toegekomen krachtens erfrecht met het uitdrukkelijke doel met dat bewind te voorkomen dat het onder bewindgestelde beschikbaar is voor verhaal door de schuldeisers van de rechthebbende.’