In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar dat de belanghebbende had ingediend tegen de afgedragen loonbelasting over de maand januari 2016. De belanghebbende ontving een ontslagvergoeding van € 75.000 van zijn ex-werkgever, waarover € 39.000 aan loonbelasting was ingehouden. De inspectie van het onderwijs concludeerde echter dat deze ontslagvergoeding in strijd met de Wet normering topinkomens (WNT) was uitbetaald, wat leidde tot de vraag of de belanghebbende recht had op terugbetaling van de ingehouden loonbelasting.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de belanghebbende niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en deze termijn was overschreden. De rechtbank overwoog dat de reden voor de indiening van het bezwaar, namelijk de conclusie uit het rapport van de inspectie, niet kon leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het ondernemen van stappen om een eventuele teruggaaf van de loonbelasting te verkrijgen.
De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en maakte de uitspraak openbaar. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, binnen zes weken na de verzenddatum.