In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiseres, geboren op 24 maart 1986, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het UWV weigerde deze op basis van het primaire besluit van 19 juli 2019. Het UWV stelde dat eiseres op haar 18e verjaardag en vijf jaar daarna geen beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk gezondheidsbelemmeringen had, waaronder migraine, concentratieproblemen en andere lichamelijke klachten, en dat deze haar arbeidsvermogen belemmerden.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en het UWV zorgvuldig gewogen. Het UWV had in het bestreden besluit van 4 februari 2020 het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 2 juli 2021 werd het beroep van eiseres besproken, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat eiseres op haar 18e jaar over arbeidsvermogen beschikte. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV hadden voldoende medische informatie verzameld en de rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van eiseres niet beslissend was voor de beoordeling van haar arbeidsvermogen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij op de relevante momenten voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geweigerd om een Wajong-uitkering toe te kennen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.