ECLI:NL:RBZWB:2021:3774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
BRE - 20 _ 723
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en vergrijpboetes in verband met inkomsten uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2016 en 2017. De inspecteur had de aanslagen opgelegd op basis van informatie verkregen uit een strafrechtelijk onderzoek naar drugshandel, waarbij de belanghebbende was betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de inkomsten uit het tabletteren van xtc-pillen als resultaat uit overige werkzaamheden heeft gekwalificeerd en dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen is afgeweken van de aangiften van de belanghebbende. De rechtbank heeft de aanslagen verminderd op basis van het ontnemingsbedrag dat door de strafrechter was vastgesteld, en heeft geoordeeld dat de vergrijpboetes niet in stand konden blijven. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht terugbetaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van bewijs en de rol van de inspecteur bij het vaststellen van de belastingplicht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/723 tot en met 20/726
uitspraak van 29 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 de onderstaande aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd (hierna: aanslagen), alsmede vergrijpboeten, en belastingrente in rekening gebracht naar dan wel voor de volgende bedragen.
Aanslagnummer
Soort
Belastbaar inkomen uit werk en woning/bijdrage inkomen
Vergrijpboete
Belastingrente
[aanslagnummer 1] H.66.01
IB/PVV
€ 38.348
€ 4.554
€ 423
[aanslagnummer 2] W.66.01.4
Zvw
€ 35.714
€ -
€ 84
[aanslagnummer 3] H.76.01
IB/PVV
€ 87.885
€ 18.115
€ 2.142
[aanslagnummer 4] .W.76.01.4
Zvw
€ 53.189
€ -
€ 9
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 januari 2020 de aanslagen, de boetebeschikkingen en de belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 januari 2020, ontvangen bij de rechtbank op 23 januari 2020, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48 wegens samenhangende zaken.
1.4.
De inspecteur heeft één verweerschrift ingediend. De op de zaak betrekking hebbende stukken zijn later ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote en zijn gemachtigde mr. R.W.J. Soetekouw, verbonden aan Lamers Tielemans Advocaten te [plaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal is aan partijen verzonden.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.7.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote en zijn gemachtigde mr. R.W.J. Soetekouw en A. Kalender, verbonden aan Lamers Tielemans Advocaten te [plaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 4] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift daarvan wordt tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende woont samen met zijn echtgenote, [echtgenote] (hierna: echtgenote) en twee meerderjarige kinderen in hun woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek met onderzoeksnaam 'Galiceno' heeft onder andere op het adres van belanghebbende een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij heeft de politie belanghebbende aangetroffen terwijl hij in de schuur achter de woning bezig was met het tabletteren van xtc-pillen. In de schuur van belanghebbende is tevens een grote hoeveelheid MDMA, slagpoeder, kleurstoffen en xtc-pillen aangetroffen.
2.3.
In het proces-verbaal van het proces-dossier van de politie inzake 'Galiceno' (hierna: pv proces-dossier) staat, voor zover hier van belang, het volgende (p. 107):

Na informatie bij een expert synthetische drugs en Precursoren van de Landelijke Eenheid politie bleek het volgende:
Gemiddeld weegt een XTC pil 300 milligram. 160 milligram daarvan is slagpoeder. De gangbare prijs voor het slaan van één XTC-pil is, indien alle stoffen worden aangeleverd, € 0,05.
Dit resulteert in het volgende, voorlopig berekende, wederrechtelijk verkregen voordeel:
Verbruikt slagpoeder: 10 mnd. x 50 kg gemiddeld = 500 kg = 500.000.000 milligram.
Gemiddeld verbruik slagpoeder per XTC-pil 160 mg.
Aantal geslagen XTC-pillen: 500.000.000 mg: 160 mg = 3.125.000 tabletten
Prijs per geslagen XTC-pil € 0,05.
3.125.000 tabletten x € 0.05 = € 156.250,--"
2.4.
Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf. Bij afzonderlijk vonnis is het wederrechtelijk verkregen voordeel door de strafrechter, in afwijking van de vordering, vastgesteld op € 25.678,18 (hierna: het ontnemingsbedrag). Daarbij is de strafrechter uitgegaan van een opbrengst van € 0,01 voor 936.000 pillen en € 0,02 voor 864.000 pillen, waarop de in beslag genomen pillen in mindering zijn gebracht. Het genoemde aantal pillen is berekend op basis van 26 respectievelijk 24 weken à 36.000 pillen per week. Dit aantal per week is gebaseerd op 2 uur pillendraaien per week à 18.000 pillen per uur. Bij diverse uitgangspunten bij deze berekening heeft de strafrechter geheel of grotendeels belanghebbende gevolgd in zijn verklaringen daarover, omdat belanghebbende zowel direct na zijn aanhouding door de politie als bij de rechtbank en het gerechtshof uitgebreid in detail en consistent heeft verklaard over het door hem genoten voordeel. Belanghebbende is tegen de ontnemingsvordering in hoger beroep gegaan, onder meer met het betoog dat onderdeel van de gemaakte uren ook de voorbereidingstijd zat en in die tijd geen productie heeft plaatsgevonden. Het gerechtshof heeft de uitspraak van de strafrechter ten aanzien van de ontnemingsvordering bevestigd.
2.5.
Belanghebbende heeft tijdig aangiften IB/PVV 2016 en 2017 gedaan (hierna: eerste aangifte) naar de volgende inkomens.
2016
2017
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 12.346
€ 512
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 12.346
€ 512
2.6.
De inspecteur heeft op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) informatie uit het strafrechtelijk onderzoek verkregen. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur een fiscaal onderzoek naar belanghebbende ingesteld.
2.7.
Belanghebbende heeft herziene aangiften IB/PVV 2016 en 2017 ingediend waarbij hij rekening heeft gehouden met negatieve inkomsten uit eigen woning (hierna: herziene aangiften). In de herziene aangiften zijn de volgende inkomsten aangegeven.
2016
2017
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 8.876
€ 512
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 3.470
€ -
Saldo inkomsten en aftrekposten uit eigen woning
€ -9.712
€ -5.484
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 2.634
€ -4.972
2.8.
In het kader van het fiscaal onderzoek heeft de inspecteur een vermogensvergelijking voor belanghebbende en zijn echtgenote opgesteld (hierna: eerste vermogensvergelijking). Uit de eerste vermogensvergelijking vloeit een zogenoemd negatieve kas voort van € 10.426 voor het jaar 2016 en € 17.662 voor het jaar 2017.
2.9.
Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2016 en 2017 is de inspecteur afgeweken van de aangiften van belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur de inkomsten uit het tabletteren van xtc-pillen als resultaat uit overige werkzaamheden gekwalificeerd. De inspecteur heeft daarbij een eigen berekening gemaakt van de opbrengst uit het tabletteren van xtc-pillen. [1] Deze berekening wijkt af van die van het ontnemingsbedrag. Anders dan de strafrechter die, voor de berekening van het aantal pillen, als uitgangspunt neemt een schatting van het aantal uur pillendraaien en van de productie per uur, heeft de inspecteur als startpunt genomen de hoeveelheid slagpoeder. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van de bekende hoeveelheid ingekocht slagpoeder in de periode van medio april 2017 tot en met medio juli 2017 van in totaal 120 kg. De inspecteur is op grond daarvan uitgegaan 40 kg per maand en heeft dit vermenigvuldigd met 9 maanden (medio oktober 2016 tot en met medio juli 2017). Tevens is de inspecteur ervan uitgegaan dat 140 mg per pil is gebruikt. Volgens de berekening van de inspecteur zou belanghebbende in dat geval 2.571.429 pillen hebben geslagen. Voor de opbrengst per pil is – in afwijking van de berekening van het ontnemingsbedrag – uitgegaan van € 0,05 (gebaseerd op de ervaringen van de experts, zie 2.3), zodat over de totale productieperiode door belanghebbende € 128.571 zou zijn verdiend. Dit bedrag is pro rata verdeeld over beide jaren resulterend in te corrigeren inkomsten voor het jaar 2016 van € 35.714 en voor het jaar 2017 van € 92.857.
2.10.
De inspecteur heeft voorafgaand aan de tweede zitting een herziene vermogensvergelijking overgelegd (hierna: herziene vermogensvergelijking). Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een vierpersoonshuishouden in verband met thuiswonende kinderen. Bij deze berekening heeft de inspecteur onder andere rekening gehouden met een storting in 2016 van € 20.000 in de onderneming van de zoon van belanghebbende, de inkomsten en vermogens van de twee meerderjarige kinderen van belanghebbende zijn hierin begrepen. Tevens heeft de inspecteur sommige kosten gebaseerd op NIBUD gegevens. De inspecteur heeft in zijn berekening onder andere rekening gehouden met de volgende kosten.
2017
2016
Gebaseerd op [2]
Energie
€ 2.101
€ 2.101
NIBUD
Verzekeringen
€ 4.716
€ 4.716
NIBUD
Vervoer
€ 2.700
€ 2.700
deels NIBUD/deels schatting
Kleding schoenen
€ 1.992
€ 1.992
NIBUD
Huishouden
€ 4.611
€ 6.148
NIBUD
Betaalde hypotheekrente minus huurwaardeforfait
€ 6.808
€ 9.659
aangiften belanghebbende
Abonnementen en bellen
€ 2.112
€ 2.112
NIBUD
Inventaris huis en tuin
€ 3.600
€ 3.600
NIBUD
Niet vergoede ziekte kosten
€ 1.128
€ 1.128
NIBUD
Vrije tijd w.o. paard
€ 2.400
€ 2.400
schatting
Vakantie Italië, aankoop RayBan
€ 600
schatting
Budha to Budha sieraden
€ 650
schatting op basis van internet
Dierenarts paard
€ 88
€ 536
facturen dierenarts
Op basis van de herziene vermogensvergelijking heeft de inspecteur een negatieve kas geconstateerd van € 31.910 voor het jaar 2016 en € 22.716 voor het jaar 2017.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2016 en 2017 alsmede de beschikkingen vergrijpboete en belastingrente terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen overeenkomstig zijn primaire dan wel subsidiaire standpunten. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Vereiste aangifte; rechtskader
4.1.
In artikel 27e, eerste lid, van de AWR is bepaald – voor zover van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (“omkering en verzwaring van de bewijslast”).
4.2.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. [3] De normale regels van stelplicht en bewijslast houden in dit kader in dat de inspecteur de stelplicht en bewijslast heeft ter zake van de inkomenscorrectie.
2016
4.3.
De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat ten opzichte van het bewijsmateriaal in de strafzaak, de inspecteur als extra bewijs alleen de herziene vermogensvergelijking heeft.
De rechtbank stelt voorop dat, als dit extra bewijs buiten beschouwing wordt gelaten, de rechtbank geen aanleiding ziet om voor de vraag welk inkomen uit het tabletteren van xtc-pillen aannemelijk is af te wijken van het oordeel van de strafrechter betreffende de ontnemingsvordering. Hoewel dat geenszins doorslaggevend is – omdat de rechtbank niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter –, merkt de rechtbank op dat het bedrag van de ontneming op basis van een vergelijkbaar bewijscriterium wordt vastgesteld, namelijk aannemelijkheid. De rechtbank ziet evenals de strafrechter geen aanleiding om de verklaringen van belanghebbende ongeloofwaardig te achten.
Opmerking verdient nog dat de berekening van de inspecteur wel is gebaseerd op plausibele uitgangspunten, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat het berekende inkomen daarmee aannemelijk is.
Voorgaande impliceert ook dat de rechtbank belanghebbende niet volgt in de door hem gemaakte berekeningen voor zover die op een lager bedrag uitkomen.
Voor het geval uitgegaan moet worden van het ontnemingsbedrag, is niet geschil dat het bedrag pro rata verdeeld kan worden over 2016 en 2017. Voor 2016 komt dit neer op 2,5/9 maal € 25.678, derhalve € 7.132.
4.4.
De vraag is vervolgens of de herziene vermogensvergelijking voldoende bewijs is om tot een ander oordeel te komen. Voor het jaar 2016 is het bedrag aan negatief inkomen door de inspecteur berekend op € 31.910. Daarvan heeft € 20.000 betrekking op een storting in de onderneming van de zoon van belanghebbende. De inspecteur heeft hiervoor echter geen bewijs ingebracht. Bovendien is het kennelijke uitgangspunt van de inspecteur, namelijk dat de middelen afkomstig zijn van belanghebbende, niet zonder meer aannemelijk. Uit het dossier blijkt immers dat de zoon, ook volgens zijn eigen verklaring, betrokken is geweest bij de verkoop van pillen. [4] Als het bedrag van € 20.000 buiten beschouwing wordt gelaten, blijft een bedrag over van afgerond € 12.000. De rechtbank is van oordeel dat hieraan onvoldoende bewijskracht toekomt om te kunnen oordelen dat aannemelijk is dat het (niet-aangegeven) inkomen van belanghebbende hoger is dan € 7.132. Een groot deel van de posten is namelijk gebaseerd op schattingen – zoals schattingen op basis van NIBUD-gegevens – en belanghebbende heeft een aantal posten gemotiveerd betwist zoals de uitgaven voor het paard, de Budha to Budha sieraden en de vakantie te Italië. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat NIBUD-gegevens wel degelijk kunnen bijdragen aan bewijs voor uitgaven, maar dat de omstandigheid dat het gaat om statistische gegevens maakt dat daar een zekere mate van ruwheid in zit. Tot slot verdient opmerking dat voor zover er al een negatieve kas is op “gezinsniveau”, dat niet zonder meer hoeft te betekenen dat voor het volledige bedrag aannemelijk is dat het gaat om (niet-aangegeven) inkomen van belanghebbende. Het kan immers ook gaan om (niet-aangegeven) inkomen van een van de andere gezinsleden.
4.5.
Dit brengt mee dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door belanghebbende genoten (niet-aangegeven) inkomsten hoger zijn dan € 7.132. Voor dat geval is niet in geschil dat niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inkomsten uit het tabletteren van xtc-pillen aangemerkt moeten worden als winst uit onderneming. De inspecteur heeft dit betwist en gesteld dat belanghebbende zelf heeft verklaard dat hij zich enkel bezig heeft gehouden met het tabletteren en geen investeringen heeft gedaan in machines en dergelijke. De rechtbank overweegt dat dit laatste niet in geschil is. Daarvan uitgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van winst uit onderneming maar van resultaat uit overige werkzaamheden.
4.7.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat het ontnemingsbedrag - volgens het matchingsprincipe – in mindering moet worden gebracht bij de bepaling van het inkomen. Naar de rechtbank begrijpt, heeft belanghebbende het ontnemingsbedrag nog niet voldaan, dus ook niet al in 2016. Het bedrag kan daarom in 2016 niet in aftrek worden gebracht, omdat uit artikel 3.14, derde lid, van de Wet IB 2001 aftrek pas mogelijk is zodra het bedrag feitelijk is ontnomen of voldaan. [5] Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de aanslag IB/PVV dient te worden verminderd naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.766 en dat de aanslag Zvw moet worden naar een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 7.132.
2017
4.9.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3 dient naar het oordeel van de rechtbank ook voor het jaar 2017 in beginsel te worden uitgegaan van het ontnemingsbedrag. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd erkend dat in de herziene vermogensvergelijking over het jaar 2017 een rekenfout aanwezig is en dat bij een juiste doorrekening geen sprake is van een negatieve kas. Nu geen aanvullend bewijs is geleverd en belanghebbendes gronden ook falen (zie 4.6 en 4.7), zal de rechtbank voor het vaststellen van het bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden uitgaan van het aan 2017 toe te rekenen deel van het ontnemingsbedrag, derhalve 6,5/9 maal € 25.678, zijnde € 18.545. Voor dat geval is niet in geschil dat niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit brengt mee dat de aanslag IB /PVV en de aanslag Zvw moeten worden verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.249 onderscheidenlijk een bijdrage-inkomen van € 18.545.
Vergrijpboete en belastingrente
4.10.
De inspecteur heeft in zijn nader stuk met dagtekening 29 april 2021 gesteld dat indien het resultaat aan overige werkzaamheden gelijk is aan het pro rata-deel van de ontnemingsvordering, belanghebbende door de gecombineerde heffingskortingen geen inkomstenbelasting verschuldigd is over de jaren 2016 en 2017. Gelet hierop kan de vergrijpboete over beide jaren niet in stand blijven.
4.11.
De beschikkingen belastingrente over de jaren 2016 en 2017 dienen gewijzigd te worden overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.
Conclusie
4.12.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 4.987. Voor de bezwaarfase heeft de rechtbank, gelet op het procesverloop, samenhang aangenomen per jaar, maar niet tussen de jaren (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften, 2 punten voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, en wegingsfactor 1). Voor de beroepsfase heeft de rechtbank, gelet op het procesverloop en de geschilpunten, samenhang aangenomen voor alle zaken (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van belanghebbende met dagtekening 19 april 2021, 2 punten voor het verschijnen op twee zittingen met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). Aanleiding voor het toekennen van 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van belanghebbende en 1 punt (in plaats van 0,5 punt) voor de tweede zitting is dat de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken zeer laat heeft ingebracht.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.766 en wijzigt de belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag Zvw 2016 tot een berekend naar een bijdrage inkomen van € 7.132 en wijzigt de belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.249 en wijzigt de belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag Zvw 2017 tot een berekend naar een bijdrage inkomen van € 18.545 en wijzigt de belastingrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de vergrijpboetes;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 4.987;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Rapport fiscaal onderzoek, onderdeel 3.5.1.
2.Op basis van de verklaringen van de inspecteur op de tweede zitting.
3.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.
4.Bijv. pv proces-dossier, p. 242-249.
5.Vgl. Gerechtshof Amsterdam, 30 mei 2013, ECLI:NL:GHAMS: 2013:1820.