ECLI:NL:RBZWB:2021:3737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
BRE-20_4743
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroepschrift in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 11 december 2020, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De belanghebbende had verzet aangetekend op 25 januari 2021, na de niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 2 juli 2021 is de gemachtigde van de belanghebbende, mr. J.B. Gubbels, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift, gedateerd op 13 februari 2020, pas op 17 februari 2020 ter griffie was ontvangen, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. De gemachtigde voerde aan dat de termijn pas begint te lopen na ontvangst van de uitspraak op bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat de termijn van bezwaar en beroep van openbare orde is en dat de overschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde niet gevolgd en het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, omdat de wet en jurisprudentie voldoende duidelijk zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/4743 tot en met 20/4746
uitspraak van 16 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 11 december 2020, verzonden op 14 december 2020.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende (met bovengenoemde zaaknummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.
1.2.
Bij brief van 25 januari 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. J.B. Gubbels, verbonden aan Tijssen & Saes advocaten en belastingkundigen te Roermond. Namens de inspecteur is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.
1.4.
Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Een afschrift hiervan zal gelijktijdig met deze uitspraak naar de inspecteur wordt verzonden.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het afschrift van de aangevallen uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 31 december 2019.
2.2.
Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 13 februari 2020.
2.3.
Het poststempel op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden, vermeldt als datum 14 februari 2020.
2.4.
Het beroepschrift is ter griffie van de rechtbank ontvangen op 17 februari 2020.
2.5.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
De gronden waarop belanghebbende haar verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan nog het volgende – zakelijk weergegeven – toegevoegd:
  • Gemachtigde voert aan dat de uitspraak op bezwaar pas op 2 januari 2020 is ontvangen en dus op die datum ter post bezorgd is, zodat de beroepstermijn een dag later, dus op 3 januari 2020 begint te lopen.
  • De Belastingdienst geeft verder ook geen toelichting op de verzending en/of bekendmaking van de uitspraak op bezwaar. Terwijl het aan de Belastingdienst is om de verzending aannemelijk te maken. De bekendmaking wordt hier betwist, omdat die later is geweest dan 31 december 2019 en daarmee ligt het begin van de beroepstermijn later. De datum van bekendmaking is de dag waarop de uitspraak op bezwaar bekend wordt bij belanghebbende, dus 2 januari 2020.
  • Als er bij de bekendmaking en dus aanvang van de beroepstermijn wordt uitgegaan van een dag na dagtekening van de uitspraak op bezwaar en deze komt met vertraging bij belanghebbende aan, dan heeft belanghebbende feitelijk gezien geen beroepstermijn van zes weken maar een kortere termijn.
- Gemachtigde voert tevens aan, met betrekking tot een beroep op verschoonbaarheid, dat hij 10 januari 2020 een ziekenhuisopname heeft gehad met een duur van 5 à 6 dagen. Na deze periode heeft de gemachtigde, het werk (deels) thuis hervat.
- Het beroepschrift heeft hij persoonlijk kunnen ondertekenen en zelf in de avond van 13 februari 2020, weliswaar na de buslichting, bij de dichtstbijzijnde brievenbus op de post gedaan.

3.Beoordeling van het verzet

Bekendmaking
3.1.
Onder bekendmaking moet worden verstaan de toezending (of uitreiking) van het besluit - in dit geval de uitspraak op bezwaar - aan belanghebbende (artikel 3:41 van de Awb).
3.2.
Belanghebbende stelt in verzet dat de uitspraak bij belanghebbende bekend wordt door de ontvangst bij de uitreiking of via de post. Ten aanzien van de stellingen van belanghebbende met betrekking tot de uitlegging van de term “terpostbezorging” verwijst de rechtbank naar de in verzet bestreden uitspraak, waarin uitgebreid is weergegeven wat er bedoeld wordt met “terpostbezorging”. De rechtbank acht het aldaar weergegeven oordeel juist en ziet in hetgeen belanghebbende in verzet heeft aangedragen geen aanleiding anders te oordelen. Bekendmaking geschiedt door (in dit geval) toezending van de uitspraak op bezwaar.
3.3.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 31 december 2019. Belanghebbende stelt dat in casu niet duidelijk is wanneer de uitspraak op bezwaar is verzonden. Wel staat vast dat de uitspraak op bezwaar op 2 januari 2020 het kantoor van gemachtigde heeft bereikt, maar dat niet meer kan worden vastgesteld of die uitspraak via de post is bezorgd of dat deze op andere wijze is aangeboden. De rechtbank overweegt als volgt. Staande praktijk bij de belastingdienst is om de uitspraken op bezwaar via de post te verzenden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de onderhavige uitspraak op bezwaar op andere wijze dan via de post bekend zou zijn gemaakt. Weliswaar staat niet vast op welke datum de uitspraak op bezwaar door de belastingdienst is verzonden, maar wel staat vast dat de gemachtigde de uitspraak op bezwaar op 2 januari 2020 heeft ontvangen. Dan kan het niet anders zijn dan dat de uitspraak op bezwaar uiterlijk op 1 januari 2020 is verzonden. Als van die datum wordt uitgegaan, dan ving de beroepstermijn aan op 2 januari 2020 en eindigde 6 weken daarna derhalve op 12 februari 2020. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).
3.4.
Het op 17 februari 2020 ter griffie van de rechtbank ontvangen beroepschrift is niet voor het einde van de termijn ontvangen. Het is, gelet op het hiervoor vermelde, evenmin voor het einde van de termijn ter post bezorgd, nu het is gedagtekend en ter post bezorgd na afloop van de termijn.
3.5.
Gemachtigde heeft de rechtbank nog gewezen op de uitspraken van de Hoge Raad van 23 juni 2006 (nr. 42.565) en 20 april 2007 (nr. 43.254), waarin volgens gemachtigde is geoordeeld dat de termijn pas begint te lopen nadat de belanghebbende de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. De gemachtigde voegt daaraan toe dat dit in lijn is met het uitgangspunt dat belanghebbende een termijn van zes weken heeft om beroep in te stellen. Als er vertraging is in de bekendmaking wordt feitelijk de wettelijke beroepstermijn verkort. De rechtbank volgt gemachtigde daarin niet. Uit de door gemachtigde aangehaalde arresten volgt niet dat de beroepstermijn pas gaat lopen op het moment dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar ontvangt. In het arrest uit 2006 overweegt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat belanghebbende door zijn latere kennisname van de uitspraak op bezwaar een kortere periode dan 6 weken had voor beraad omtrent het instellen van beroep de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar maakt. Die overweging houdt dus geen verband met de aanvang van de beroepstermijn, maar met de toepassing van artikel 6:11 van de Awb.
3.6.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. De rechtbank zal daarom beoordelen of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig bijzonder zijn dat het haar niet verweten kan worden dat zij niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank zal daarom beoordelen of de omstandigheden die belanghebbende zowel in beroep als in verzet noemt zo bijzonder zijn dat het te laat indienen van het beroepschrift verschoonbaar is.
Verschoonbaarheid
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen is aangevoerd geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding is gegeven. Uit de enkele omstandigheid dat de op 31 december 2019 gedagtekende uitspraak op bezwaar is ontvangen op 2 januari 2020 volgt niet dat belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest bij de indiening van het beroepschrift na afloop van de termijn. Dat de gemachtigde begin januari 2020 5 à 6 dagen is opgenomen geweest in het ziekenhuis is uiteraard een vervelende omstandigheid. Echter volgt uit hetgeen gemachtigde hieromtrent heeft aangedragen niet dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om tijdig een (pro forma) beroepschrift in te dienen of een ander in te schakelen om dit namens hem te doen of belanghebbende dit te laten doen. Van een omstandigheid op grond waarvan niet-ontvankelijkheid achterwege moet worden gelaten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De rechtbank heeft het beroep in de in verzet bestreden uitspraak daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
Prejudiciële vragen
3.8.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, om duidelijkheid te krijgen over de term “terpostbezorging”. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, nu de wet en jurisprudentie dienaangaande voldoende duidelijk zijn.
3.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.