Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in Polen, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een verzuimboete van € 369 die was opgelegd bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De inspecteur had de boete op 10 juli 2020 verminderd tot nihil, maar de belanghebbende stelde dat hij niet was gehoord in de bezwaarfase, wat volgens hem een schending van de hoorplicht betekende.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet verplicht was om de belanghebbende te horen, omdat de boete was verminderd tot nihil, wat materieel gelijk staat aan vernietiging van de boete. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur volledig tegemoet was gekomen aan het bezwaar van de belanghebbende, waardoor er geen belang meer was bij een hoorgesprek. Daarnaast werd de vraag of de inspecteur de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase had moeten vaststellen in de uitspraak op bezwaar behandeld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur dit correct had gedaan, en dat de hoogte van de kostenvergoeding van € 261 in overeenstemming was met de geldende regelgeving.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.