ECLI:NL:RBZWB:2021:3584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
BRE-20_8541
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had eerder, op 23 maart 2021, een niet-ontvankelijk verklaring ontvangen van de rechtbank omdat hij het griffierecht niet had betaald. De belanghebbende diende op 14 april 2021 verzet in tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 17 oktober 2020 een bedrag van € 48 had overgemaakt naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid, maar dat dit bedrag was teruggestort. De rechtbank had eerder het beroep op betalingsonmacht van de belanghebbende afgewezen. Tijdens de zitting op 2 juli 2021 is de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de betaling van het griffierecht op 17 oktober 2020 binnen de gestelde termijn was gedaan. De terugstorting van het griffierecht door de rechtbank had geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan en dat het verzet gegrond was. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het onderzoek in de zaak voortgezet. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen kosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8541
uitspraak van 16 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 23 maart 2021, verzonden op 6 april 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
1.2.
Bij brief van 14 april 2021, ingekomen bij de rechtbank op 15 april 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om op 2 juli 2021 te Breda over het verzet te worden gehoord. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.4.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 26 mei 2021 op het adres [adres] [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 27 mei 2021 op het hiervoor genoemde adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het beroepschrift van belanghebbende is op 18 september 2020 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
2.2.
Belanghebbende heeft in verzet een kopie van een bankafschrift overgelegd, waarop te zien is dat op 17 oktober 2020 een bedrag van € 48 is overgeboekt naar een rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan geconstateerd dat dit bedrag is teruggestort. Deze terugstorting houdt verband met een door belanghebbende bij brief van 10 oktober 2020 gedaan beroep op betalingsonmacht.
2.3.
Bij brief van 23 november 2020 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
2.4.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de betaling van het griffierecht ter zake van het ingestelde beroep op 17 oktober 2020 en daarmee binnen de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn, is geschied. Daarmee heeft belanghebbende voldaan aan het vereiste van artikel 8:41, lid 5, van de Awb. De omstandigheid dat het bedrag van het griffierecht, door het instellen van een beroep op betalingsonmacht, is teruggestort, maakt dat niet anders.
3.2.
Opmerking verdient dat de terugbetaling aan belanghebbende ten onrechte heeft plaatsgevonden, zodat belanghebbende dit bedrag opnieuw dient te betalen. De ontvankelijkheid van het beroep is daarvan echter niet afhankelijk [1] .
3.3.
De rechtbank heeft op het beroep bij de in verzet bestreden uitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Het verzet is daarom gegrond. De in verzet bestreden uitspraak komt te vervallen en het onderzoek wordt voorgezet in de stand waarin het zich bevond.
3.4.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

4.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- draagt de griffier op een nieuwe nota voor het griffierecht te verzenden.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.)
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten