ECLI:NL:HR:2019:439

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
18/01173
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid wegens niet-betaling griffierecht en verzet daartegen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van belanghebbende, [X] B.V., tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 februari 2018. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling van het griffierecht. Belanghebbende had op 4 september 2017 het griffierecht voldaan, maar de Rechtbank had dit bedrag op 11 september 2017 teruggestort vanwege een beroep op betalingsonmacht. De Rechtbank wees het beroep op betalingsonmacht af en verklaarde het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van 7 februari 2018 ongegrond.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en vastgesteld dat de betaling van het griffierecht tijdig was geschied. De Hoge Raad oordeelde dat de terugbetaling van het griffierecht aan belanghebbende ten onrechte had plaatsgevonden, maar dat dit niet van invloed was op de ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het verzet gegrond verklaard. De Rechtbank dient het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond. Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 501 dient te vergoeden.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

29 maart 2019
Nr. 18/01173
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 1 maart 2018, nr. SGR 17/5180 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.1.
Ter zake van het bij de Rechtbank door belanghebbende ingediende beroepschrift is door de griffier van de Rechtbank aan belanghebbende een nota griffierecht verzonden.
2.1.2.
Op 4 september 2017, binnen de daarvoor gestelde termijn, heeft belanghebbende het verschuldigde griffierecht voldaan. De Rechtbank heeft dit bedrag op 11 september 2017 teruggestort vanwege een door belanghebbende bij brief van 31 juli 2017 gedaan beroep op betalingsonmacht.
2.1.3.
Bij brief van 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Bij uitspraak van 7 februari 2018 heeft zij het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling van het griffierecht.
2.1.4.
Belanghebbende heeft op 16 februari 2018 tegen deze uitspraak verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak geoordeeld dat het beroep terecht, wegens niet-betaling van het griffierecht, niet-ontvankelijk is verklaard en heeft het verzet ongegrond verklaard.
2.2.
De klachten, die zich tegen dit oordeel keren, slagen. In dit geval staat vast dat betaling van het griffierecht ter zake van het bij de Rechtbank ingestelde beroep tijdig is geschied. Daarmee heeft belanghebbende voldaan aan het vereiste van artikel 8:41, lid 5, Awb. De omstandigheid dat de Rechtbank het bedrag van het griffierecht aan belanghebbende heeft teruggestort, maakt dat niet anders.
Opmerking verdient dat de terugbetaling aan belanghebbende ten onrechte heeft plaatsgevonden, zodat belanghebbende dit bedrag opnieuw aan de Rechtbank dient te betalen. De ontvankelijkheid van het beroep is daarvan echter niet afhankelijk.
2.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 7 februari 2018 gegrond,
verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek zal voortzetten in de stand waarin het zich bevond, en
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 501.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.