ECLI:NL:RBZWB:2021:3569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 450
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor onbetaalde kansspelbelasting en de gevolgen van betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2021 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaalde naheffingsaanslagen kansspelbelasting die zijn opgelegd aan de BV waarvan hij bestuurder is. De belanghebbende, die in België woont, was aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 2.232.306. Na het indienen van beroep is de beschikking aansprakelijkstelling verminderd, omdat een deel van de onderliggende belastingaanslagen was verminderd of vervallen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende terecht aansprakelijk was gesteld voor de resterende naheffingsaanslagen, omdat er geen geldige melding van betalingsonmacht had plaatsgevonden. De rechtbank constateerde dat de ontvanger niet alle relevante stukken had overgelegd, maar verbond hieraan geen gevolgen voor de aansprakelijkstelling. De rechtbank hield echter rekening met deze schending bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding. Uiteindelijk werd de aansprakelijkstelling verminderd tot € 506.089, en de ontvanger werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 5.236.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/450
uitspraak van 15 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België),
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 24 mei 2017 een beschikking aansprakelijkstelling, beschikkingsnummer: [nummer] , opgelegd voor een bedrag van € 2.232.306 in verband met het onbetaald blijven van naheffingsaanslagen kansspelbelasting, inclusief invorderingsrente, invorderingskosten en boeten, ten name van [X] B.V. (hierna: [X] BV).
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief, ontvangen door de ontvanger op 4 juli 2017, tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft bij brief met dagtekening 11 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 22 januari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De ontvanger heeft een verweerschrift met dagtekening 27 februari 2018 ingediend.
1.5.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 (hierna: de eerste zitting). Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een kopie op 31 december 2020 aan partijen is verzonden.
1.6.
Bij brief van 15 oktober 2020 heeft de rechtbank de zaak heropend. In deze brief heeft de rechtbank de ontvanger verzocht om de nadere op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. De rechtbank heeft de ontvanger daarbij specifiek verzocht om de stukken in te dienen die van belang zijn voor de beoordeling van het geschil wat betreft de hoogte van de aansprakelijkstelling (de hoogte van de belastingschulden). Verder is de – na de eerste zitting ingekomen - pleitnota van belanghebbende alsnog tot de gedingstukken gerekend.
1.7.
Bij brief met dagtekening 9 november 2020 heeft de ontvanger nadere stukken overgelegd. Deze stukken zijn in afschrift aan gemachtigde verzonden, waarbij deze in de gelegenheid is gesteld om op de stukken te reageren. Bij brief met dagtekening 9 december 2020 heeft gemachtigde op de hiervoor genoemde stukken van de ontvanger gereageerd.
1.8.
De griffier heeft telefonisch contact opgenomen met de ontvanger vanwege een aantal onduidelijkheden in de door de ontvanger met dagtekening 9 november 2020 ingediende stukken. Naar aanleiding van door de griffier gestelde vragen heeft de ontvanger met dagtekening 17 maart 2021 daarop geantwoord en nadere stukken overgelegd. Met dagtekeningen 20 en 31 mei 2021 zijn namens belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.9.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van [Naam] en de gemachtigde mr. J.L. Vissers, verbonden aan Vissers advocatuur te ’s-Hertogenbosch, en namens de ontvanger [ontvanger] bijgestaan door [Naam] .

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [Y] B.V. (hierna: [Y] BV). [Y] BV is enig aandeelhouder van [X] BV.
2.2.
De aan [X] BV opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting met betrekking tot diverse tijdvakken in de periode 2009 tot en met 2016, zijn grotendeels onbetaald gebleven.
De aansprakelijkstelling
2.3.
Eind 2016 is in het kader van de openstaande kansspelbelastingschulden van [X] BV een onderzoek gestart naar de aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). De conclusies zijn neergelegd in het rapport met dagtekening 6 februari 2017.
2.4.
Bij beschikking van 24 mei 2017 heeft de ontvanger belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 2.232.306 inclusief rente, boeten en invorderingskosten in verband met de onbetaald gebleven belastingschulden van [X] BV (hierna: de beschikking aansprakelijkstelling). De belastingschulden betreffen (het niet-betaalde deel van) de in 2.2 genoemde naheffingsaanslagen kansspelbelasting.
2.5.
[X] BV heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar voor de tijdvakken mei 2010 tot en met november 2014 opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting.
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2017 is het bezwaar van [X] BV voor zover dit ziet op de tijdvakken mei 2010 tot en met februari 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het bezwaarschrift aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Aan het verzoek is door de inspecteur niet tegemoet gekomen.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2018 is het bezwaar van [X] BV tegen de opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting voor de tijdvakken maart 2011 tot en met november 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen ambtshalve verminderd omdat het juridisch eigendom van de speelautomaten door [X] BV is overgedragen aan [A] BVBA. Hierdoor kan volgens de inspecteur [X] BV voor deze periode niet als belastingplichtige voor de kansspelbelasting worden aangemerkt. Over deze periode resteert voor [X] BV na de vermindering een te betalen bedrag aan kansspelbelasting van € 46.735.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de kansspelbelastingschulden van [X] BV op grond van artikel 36 van de IW 1990.
3.2.
Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen de beschikking aansprakelijkstelling, is deze verminderd omdat een gedeelte van de onderliggende belastingaanslagen zijn verminderd, dan wel zijn komen te vervallen (zie 2.7). Bovendien heeft de ontvanger tijdens de eerste zitting verklaard dat de aansprakelijkstelling beperkt moet worden tot de kansspelbelastingschuld exclusief rente, boeten en invorderingskosten. Het beroep is reeds daarom gegrond.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf 8:42 stukken
4.1.
Op grond van artikel 8:42 eerste lid van de Awb rust op een bestuursorgaan de verplichting om alle stukken aan de bestuursrechter over te leggen die aan dat bestuursorgaan ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. In het onderhavige geschil bestrijdt belanghebbende naast de aansprakelijkstelling als zodanig, ook de omvang van de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2020 [1] is de ontvanger in dat geval gehouden om aan de bestuursrechter ook de stukken over te leggen die aan de inspecteur ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van een of meer geschilpunten met betrekking tot de omvang van de desbetreffende belastingschuld.
4.2.
De rechtbank is tijdens de eerste zitting voor het eerst op de hoogte gekomen van het feit dat de beschikking aansprakelijkstelling is verminderd doordat een gedeelte van de onderliggende belastingaanslagen is verminderd (zie 2.7). De ontvanger heeft verzuimd de rechtbank daarover voorafgaand aan de eerste zitting stukken toe te sturen. Het voorgaande is (mede) aanleiding geweest tot heropening van het onderzoek bij brief van 15 oktober 2020 (zie 1.6). De rechtbank heeft de ontvanger in voornoemde brief verzocht de nadere op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen.
De rechtbank overweegt dat de ontvanger na dit verzoek weliswaar stukken heeft ingediend die zien op de hoogte van de resterende aansprakelijkstelling, maar niet of nauwelijks stukken heeft ingebracht inzake de onderliggende belastingaanslagen, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel stukken zijn die op de zaak betrekking hebben. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de ontvanger, ondanks daartoe uitdrukkelijk verzocht, niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. De rechtbank verbindt aan deze schending geen gevolgen voor de beschikking aansprakelijkstelling. Wel ziet de rechtbank aanleiding om bij haar oordeel over de proceskostenvergoeding met de geconstateerde schending rekening te houden.
Artikel 36 van de IW 1990
4.3.
Op grond van artikel 36, eerste lid van de IW 1990, is ieder van de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor de kansspelbelasting verschuldigd door een lichaam met rechtspersoonlijkheid, zoals [X] BV. Een lichaam als [X] BV is verplicht om onverwijld nadat is gebleken dat het niet tot betaling van kansspelbelasting in staat is, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger (tweede lid). Indien aan deze verplichting is voldaan in de gevallen waarin het doen van een dergelijke mededeling volgens de wet mogelijk is, is de bestuurder van de vennootschap slechts aansprakelijk voor de belastingschuld, indien aannemelijk is dat het niet kunnen betalen van de verschuldigde belasting het gevolg is van aan de bestuurder te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur voor een periode van drie jaar voorafgaand aan de melding (derde lid). De bewijslast ter zake rust dan op de ontvanger. Indien niet aan de meldingsverplichting is voldaan, dan geldt voor de bestuurder dat voor een periode van drie jaar voorafgaand aan het moment waarop gemeld had moeten zijn, een vermoeden geldt van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De bestuurder wordt alleen tot weerlegging van dit wettelijk vermoeden toegelaten als hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat niet tijdig is gemeld (vierde lid).
Heeft er een geldige melding betalingsonmacht plaatsgevonden?
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat voor alle naheffingsaanslagen waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, rechtsgeldig gemeld kon worden.
4.5.
Vast staat dat geen schriftelijke melding van de betalingsonmacht van [X] BV heeft plaatsgevonden. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan de ontvanger echter ook op een andere manier dan via een schriftelijke melding op de hoogte komen van de betalingsonmacht. [2] De bewijslast dat de ontvanger van de betalingsonmacht op de hoogte was rust op belanghebbende.
4.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ontvanger al vanaf 2009 op de hoogte was van de betalingsonmacht van [X] BV. Vanaf het jaar 2009 hebben er volgens belanghebbende doorlopend gesprekken plaatsgevonden met de belastingdienst. Belanghebbende voert aan dat het in deze gesprekken steeds is gegaan over de liquiditeitsproblemen van [X] BV en dat is besproken dat [X] BV problemen had met het betalen van de verschuldigde kansspelbelasting. De gesprekken zijn volgens belanghebbende niet alleen gegaan over de openstaande belastingschulden uit het verleden, maar hadden ook betrekking op problemen met het voldoen aan toekomstige verplichtingen met betrekking tot de kansspelbelasting. Verder voert belanghebbende aan dat de ontvanger op de hoogte moet zijn geweest van de betalingsonmacht doordat [X] BV gedurende een lange periode wel aangiften kansspelbelasting heeft gedaan, maar niet conform die aangiften heeft betaald.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat zo er al sprake is van betalingsonmacht, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ontvanger hiervan op de hoogte was. De verwijzing in algemene zin, naar de gesprekken die belanghebbende met de belastingdienst heeft gevoerd, is daarvoor onvoldoende. Belanghebbende heeft desgevraagd niet nader kunnen specificeren wat er in deze gesprekken is besproken en heeft bovendien geen bewijs van (de inhoud van) de gevoerde gesprekken overgelegd. In de gespreksverslagen die door de ontvanger zijn overgelegd ziet de rechtbank eveneens onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de ontvanger op de hoogte was van de betalingsonmacht. Daarnaast volgt uit hetgeen is beschreven op pagina 2 van de beschikking aansprakelijkstelling dat belanghebbende in een gesprek in februari 2015 heeft aangegeven dat er een reorganisatie had plaatsgevonden, dat lopende verplichtingen konden worden voldaan en dat belanghebbende enkel een regeling wilde voor de oude belastingschuld. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [X] BV haar toekomstige verplichtingen niet meer kon voldoen en dat sprake was van betalingsonmacht. Hoewel aan belanghebbende kan worden toegeven dat [X] BV gedurende een lange periode niet de kansspelbelasting heeft betaald die zij op aangifte heeft aangegeven, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie rechtvaardigen dat de ontvanger op de hoogte was van betalingsonmacht. Zoals terecht door de ontvanger is aangevoerd kunnen er meerdere oorzaken aan het niet-betalen van de kansspelbelastingen ten grondslag liggen. Bovendien kan het niet-betalen van de kansspelbelasting berusten op een bewuste keuze.
4.8.
Het voorgaande betekent dat voor de resterende naheffingsaanslagen in de beschikking aansprakelijkstelling, het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur geldt (zie 4.3). Nu belanghebbende niet heeft gesteld, laat staan de omstandigheden aannemelijk gemaakt, dat het niet aan hem te wijten is dat er geen geldige betalingsonmacht is gedaan, wordt belanghebbende niet toegelaten tot de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
4.9.
Gelet op het vorenstaande is belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld.
Hoogte van de beschikking aansprakelijkstelling
4.10.
Voor dat geval is de hoogte van de resterende beschikking aansprakelijkstelling nog tussen partijen in geschil. De ontvanger heeft zich in de door hem ingediende stukken van 17 maart 2021 (zie 1.8) op het standpunt gesteld dat belanghebbende nog aansprakelijk wordt gesteld voor een bedrag van € 544.615. Ter zitting heeft de ontvanger aangegeven dat in dit bedrag abusievelijk de naheffingsaanslagen van januari 2010 en februari 2010 ten bedrage van respectievelijk € 908 en € 885 zijn meegenomen, terwijl de ontvanger de aansprakelijkstelling hiervoor heeft laten vervallen. Verder heeft de ontvanger ter zitting verklaard dat de bedragen vermeld bij maart 2010 en augustus 2010 van respectievelijk € 882 en € 851 uit de aansprakelijkstelling geëlimineerd moeten worden. Tot slot heeft de ontvanger ter zitting verklaard dat ook de aansprakelijkstelling voor de naheffingsaanslag kansspelbelasting van december 2014 voor een bedrag van € 35.000 komt te vervallen. De resterende aansprakelijkstelling bedraagt na voornoemde verminderingen nog € 506.089 (= € 544.615 - € 908 - € 885 - € 882 - € 851 - € 35.000).
4.11.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aansprakelijkstelling verder dient te worden verlaagd. Volgens hem is voor een gedeelte van de resterende naheffingsaanslagen niet [X] BV belastingplichtig, maar [A] BVBA omdat de juridische eigendom van de speelautomaten door [X] BV aan [A] BVBA is overgedragen. De beschikking aansprakelijkstelling is om deze reden reeds verminderd (zie 2.7), waarbij is uitgegaan van de overgang van de juridische eigendom van de speelautomaten per 24 maart 2011. Volgens belanghebbende is de juridische eigendom van de speelautomaten echter al op 1 april 2010 overgegaan, waardoor ook de aansprakelijkstelling dient te vervallen voor de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd over de periode 1 april 2020 tot en met 24 maart 2011. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende verwezen naar een uitspraak van de rechtbank met [A] BVBA als belanghebbende, waarin als feit is opgenomen dat de speelautomaten per 1 april 2010 zijn overgedragen.
4.12.
De ontvanger betwist de stelling van de belanghebbende dat de juridische eigendom van de speelautomaten al op 1 april 2010 is overgedragen. Ter onderbouwing verwijst hij naar de beslissing van de inspecteur van 11 april 2017 (zie 2.6). In deze ambtshalve beslissing heeft de inspecteur geoordeeld dat de naheffingsaanslagen kansspelbelasting voor de periode mei 2010 tot en met februari 2011 niet worden verminderd, omdat de overdracht van de juridische eigendom van de speelautomaten pas op 24 maart 2011 heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de ontvanger een tweetal facturen overgelegd met betrekking tot de overdracht van de speelautomaten die beide als factuurdatum 24 maart 2011 vermelden.
4.13.
De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat de juridische eigendom van de speelautomaten al op 1 april 2010 is overgedragen. De rechtbank overweegt daarbij dat de bindende werking van een rechterlijke uitspraak, zich alleen uitstrekt tot het besluit waarop de betreffende procedure betrekking heeft. De rechtbank is gelet op het voorgaande niet gebonden aan de vaststelling van de feiten in de procedure waar belanghebbende naar verwijst. Daarbij komt dat die procedure bovendien tussen andere procespartijen heeft plaatsgevonden. De stelling van belanghebbende dat er een koopovereenkomst en huurovereenkomst zijn opgemaakt waaruit de overdracht van de juridische eigendom per 1 april 2010 blijkt, is niet met bewijsstukken onderbouwd.
4.14.
De hoogte van de aansprakelijkstelling is voor het overige niet bestreden. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en de beschikking aansprakelijkstelling dient te worden verminderd conform het nadere standpunt van de ontvanger tot een bedrag van € 506.089 (zie 4.10).

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor kosten van de bezwaarfase nu niet is gebleken dat aan de voorwaarde is voldaan dat daarom moet zijn verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan (artikel 7:15, derde lid van de Awb). De proceskostenvergoeding is op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 5.236 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting, 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke inlichtingen na de heropening van het onderzoek met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 2). Bij het bepalen van de hoogte van de proceskostenvergoeding heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen is overwogen in 4.2. en heeft in verband daarmee 1 punt (in plaats van 0,5 punt) toegekend voor de nadere zitting en is uitgegaan van een hogere wegingsfactor.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 506.089;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 5.236;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr. V.A. Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 15 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1107.
2.Vgl. Hoge Raad 13 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5712.