ECLI:NL:RBZWB:2021:3544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5211
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget wegens onjuiste informatieverstrekking door zorgverlener

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zorgverlener, en het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden. Eiseres was hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugvordering van een te veel verstrekt persoonsgebonden budget (pgb) aan haar dochter, [naam budgethouder]. De Bevelanden had op 2 oktober 2019 besloten om de toekenning van het pgb in te trekken, omdat er onjuiste informatie was verstrekt over de relatie tussen eiseres en de budgethouder. Eiseres had niet gemeld dat zij de moeder van de budgethouder was, wat in strijd was met de regelgeving die bepaalt dat een formele zorgverlener geen eerstegraads familielid mag zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Bevelanden voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres opzettelijk heeft meegewerkt aan het verstrekken van onjuiste informatie. Eiseres had formulieren ondertekend waarin het verschil tussen formele en informele hulp werd uitgelegd, en zij had ook een modelzorgovereenkomst ingeleverd waarin stond dat een zorgverlener geen familie mag zijn. De rechtbank oordeelde dat eiseres, door haar rol als moeder niet te onthullen, opzettelijk heeft bijgedragen aan de onjuiste informatieverstrekking.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van De Bevelanden om het te veel verstrekte pgb terug te vorderen. Eiseres had geen recht op een proceskostenvergoeding, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5211 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.P. Quist,
en
Het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2019 (primaire besluit
)heeft De Bevelanden eiseres meegedeeld dat de toekenning van een pgb aan [naam budgethouder] ( [naam budgethouder] ) voor Begeleiding Thuis in de vorm van een pgb naar
formeeltarief over de periode van 1 juli 2017 tot en met 1 juli 2019 wordt ingetrokken en wordt vervangen door een pgb naar
informeeltarief. Het te veel aan [naam budgethouder] verstrekte pgb van in totaal € 10.739,- wordt op grond van artikel 2.4.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) teruggevorderd. Eiseres is daarvoor, samen met [naam budgethouder] , hoofdelijk aansprakelijk. Zij dient het terug te vorderen bedrag voor 1 november 2019 te voldoen.
In het besluit van 30 januari 2020 (bestreden besluit) heeft De Bevelanden het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Bevelanden heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 mei 2021. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. De Bevelanden heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
[naam budgethouder] heeft op 22 juni 2017 een maatvoorziening aangevraagd voor Begeleiding Thuis in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Zij heeft daarbij [naam informele zorgverlener] als informele zorgverlener opgegeven.
Bij besluit van 11 juli 2017 is aan [naam budgethouder] de gevraagde maatwerkvoorziening (Begeleiding Thuis in de vorm van een pgb voor informele hulp) toegekend voor de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017.
Bij e-mails van 16 en 21 november 2017 heeft [naam budgethouder] aan De Bevelanden doorgegeven dat de hulpverlening door [naam informele zorgverlener] niet doorgaat en per 1 juli 2017 wordt overgenomen door zorgverlener [naam eiseres] (eiseres). Omdat eiseres, anders dan [naam informele zorgverlener] , een AGB-code en een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) heeft, heeft [naam budgethouder] verzocht om aanpassing van de hoogte van het pgb.
Op 10 november 2017 hebben [naam budgethouder] en eiseres een modelzorgovereenkomst ingeleverd waarop eiseres is ingevuld als zorgverlener onder vermelding van een KvK-nummer en een AGB-code.
Bij e-mail van 8 december 2017 heeft De Bevelanden [naam budgethouder] gevraagd om een kopie van de inschrijving van de KvK van de nieuwe begeleider en een bewijs dat deze hulp voldoet aan de criteria die de Belastingdienst stelt aan Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP). Aangekondigd is dat na ontvangst van deze stukken de toekenning voor begeleiding thuis in de vorm van een pgb officieel gewijzigd kan worden naar het tarief van een formele hulp.
Op 15 december 2017 heeft [naam budgethouder] om verlenging van haar indicatie gevraagd.
Bij brief van 20 december 2017 heeft eiseres aan De Bevelanden haar KvK-inschrijving ingestuurd.
Bij besluit van 20 februari 2018 is aan [naam budgethouder] met terugwerkende kracht een maatwerkvoorziening toegekend voor Begeleiding Thuis voor 6 uur per week in de vorm van een pgb tegen het tarief voor een formele zorgverlener. Over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017 ontvangt zij een totaalbudget van € 5.651,88 en over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 ontvangt zij een totaalbudget van € 11.450,40.
Op 23 april 2018 hebben [naam budgethouder] en eiseres een nieuwe zorgovereenkomst afgesloten. Eiseres is opnieuw aangemerkt als zorgverlener, echter onder vermelding van een andere bedrijfsnaam dan voorheen (nu [naam bedrijfsnaam eiseres] ) en een andere AGB-code.
Op 15 januari 2019 heeft [naam budgethouder] om verlenging van de indicatie gevraagd.
Bij besluit van 11 juni 2019 is aan [naam budgethouder] over de periode van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2020 Begeleiding Thuis voor acht uur per week in de vorm van een pgb verstrekt, tegen het tarief voor een formele zorgverlener.
Op 20 juni 2019 is De Bevelanden een fraudeonderzoek naar [naam budgethouder] en eiseres gestart. Aanleiding daarvoor was een signaal ontvangen vanuit een onderzoek naar een bijstandsaanvraag door [naam budgethouder] . Tijdens een gesprek in dat kader viel het de betreffende rapporteurs op dat eiseres en [naam budgethouder] ontkenden een moeder-dochter relatie te hebben, terwijl het de rapporteurs bekend was dat eiseres wel degelijk de moeder van [naam budgethouder] was. Raadpleging van de Basisregistratie persoonsgegevens (Brp) bevestigde dit. Vervolgens is het Wmo-dossier van [naam budgethouder] bekeken, waaruit een vermoeden ontstond van onrechtmatige verstrekking van een Wmo-voorziening.
De bevindingen van het fraudeonderzoek zijn neergelegd in het rapport handhaving van 25 september 2019. Geconcludeerd werd dat de verstrekte maatwerkvoorziening pgb ingetrokken dient te worden per 1 juli 2017. Betrokkenen hebben onjuiste gegevens verstrekt. Indien [naam budgethouder] had opgegeven dat haar hulpverlener tevens haar moeder was, dan had dit geleid tot een ander besluit. Rapporteurs zijn ervan overtuigd dat betrokkenen op de hoogte waren de regelgeving. Zowel [naam budgethouder] en eiseres hebben een eigen bedrijf op naam staan waarbij zij begeleiding bieden aan hulpbehoevenden. Zij profileren zichzelf als zijnde kundig en ervaren met kennis van sociale wetgeving.
In het besluit van 2 oktober 2019 (primaire besluit) heeft De Bevelanden eiseres meegedeeld dat de toekenning van een pgb aan [naam budgethouder] voor begeleiding thuis in de vorm van een pgb naar
formeeltarief met ingang van 1 juli 2017 wordt ingetrokken en wordt vervangen door een pgb naar
informeel tarief. Het te veel aan [naam budgethouder] verstrekte pgb van in totaal € 10.739,- wordt op grond van artikel 2.4.1. van de Wmo 2015 teruggevorderd. Eiseres is daarvoor, samen met [naam budgethouder] , hoofdelijk aansprakelijk. Eiseres is als formele hulpverlener ingeschakeld, terwijl zij eerstegraads familie is. Daarmee heeft eiseres opzettelijk medewerking verleend bij het verstrekken van onjuiste gegevens. Eiseres dient het terug te betalen bedrag vóór 1 november 2019 te voldoen.
Tegen dit besluit, althans tegen het feit dat zij hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor het terugvorderingsbedrag, heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 27 januari 2020 vond de hoorzitting in bezwaar plaats.
Op 27 januari 2020 heeft de bezwaaradviescommissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard.
2.
Het geschil
In geschil is of eiseres als zorgverlener hoofdelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de terugvordering van te veel voor [naam budgethouder] verstrekte pgb. Meer specifiek in geschil is of De Bevelanden heeft aangetoond dat er bij eiseres sprake is geweest van opzet bij het verstrekken van onjuiste informatie.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat er van opzet geenszins geen sprake is geweest. De bewijslast ten aanzien van de gestelde opzet rust op De Bevelanden en De Bevelanden heeft niet aan die bewijslast voldaan. Het lijkt er sterk op dat De Bevelanden van oordeel is dat [naam budgethouder] opzettelijk heeft gehandeld en deze opzet ook op eiseres meent te kunnen projecteren. Opzet bij de één impliceert echter niet zonder meer geen opzet bij de ander. Uit artikel 2.4.1. van de Wmo volgt dat bij iedere betrokkene van wie gelden worden teruggevorderd, sprake moet zijn van opzet. Wat eiseres kan worden verweten is dat zij – in goed vertrouwen – een formulier heeft ondertekend, dat achteraf gezien onjuiste informatie bleek te bevatten. Uit het dossier blijkt echter dat eiseres daar destijds niet van op de hoogte was. Uit de rechtspraak volgt dat een fout op een formulier nog niet betekent dat er sprake is van opzet.
4.
Verweer
De Bevelanden stelt zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres opzettelijk hulp heeft verleend bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens door [naam budgethouder] . Noch [naam budgethouder] , noch eiseres hebben op enig moment aangegeven dat eiseres als zorgverlener ook de moeder van [naam budgethouder] betreft. Hadden zij dit wel gedaan, had dit geleid tot een toekenning van een pgb op basis van het
informeletarief. Op diverse formulieren staat vermeld dat de zorgverlener als formele hulp géén eerstegraads familielid mag zijn. Desondanks hebben [naam budgethouder] en eiseres aangegeven dat er geen sprake is van een eerstegraads familielid en het hoge formele tarief gedeclareerd. Bij het indienen van de aanvraag heeft eiseres een uittreksel KvK overgelegd, waarop zij staat ingeschreven als [naam inschrijving eiseres KvK] . Op 20 februari 2018 heeft zij per mail doorgegeven dat zij haar gegevens heeft gewijzigd bij de KvK, in die zin dat zij counceling en maatschappelijke begeleiding en coaching op maat heeft toegevoegd aan haar activiteiten. Ook heeft zij met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 een nieuwe AGB-code aangevraagd met als omschrijving kwalificatie pgb aanbieders. Eiseres heeft uit eigen beweging met terugwerkende kracht de AGB-code voor pgb aangevraagd en niet, zoals haar gemachtigde stelt, omdat een medewerker van De Bevelanden haar daarop had gewezen. Dat eiseres niet eerder over een ABG-code voor pgb beschikte, en deze heeft aangevraagd om het hoge formele tarief te kunnen declareren, toont aan dat hier sprake is van het opzettelijk verstrekken c.q. opzettelijk medewerking verlenen aan het verstrekken van onjuiste gegevens om hierdoor het hoge formele tarief te kunnen declareren.
5.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.3.8, eerste lid, van de Wmo 2015 doet de cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 (beschikking op een aanvraag) of 2.3.6 (een persoonsgebonden budget).
Het college kan op grond van artikel 2.3.10 van de Wmo 2015, voor zover van belang, een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
(…).
Artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 bepaalt: Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget
6.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat De Bevelanden de terugvordering heeft gebaseerd op artikel 2.4.1 van de Wmo. Dit artikel kent een vereiste van dubbel opzet. Er moet sprake zijn van het opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens door de budgethouder ( [naam budgethouder] ) én daaraan moet opzettelijk medewerking zijn verleend door eiseres.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat sprake is van opzet “
[…] als een cliënt willens en wetens onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Opzet is de meest volledige wilsvorming die achter de gedraging zit. Iemand verleent medewerking aan het opzettelijke verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens als diegene de cliënt daarbij hulp of assistentie verleent, waardoor mede door zijn toedoen sprake is van het willens en wetens verstrekken van die gegevens. […]”(zie Tweede Kamer, 2013-2014, 33 841, nr. 34, blz. 264-265, nota naar aanleiding van het verslag en zie CRvB 11 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:667, hoger beroep van de uitspraak ECLI:NL:RBOVE:2018:2309).
Dat er is sprake is van opzet bij budgethouder [naam budgethouder] is door eiseres niet betwist. Tevens staat vast dat [naam budgethouder] geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit dat zij heeft ontvangen over de intrekking en terugvordering van het te veel verstrekte pgb. De opzet aan de zijde van de budgethouder (de eerste stap in de beoordeling) neemt de rechtbank dan ook aan.
In geschil is of De Bevelanden voldoende heeft bewezen dat eiseres daaraan opzettelijk haar medewerking heeft verleend. De rechtbank is van oordeel dat De Bevelanden aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt.
Niet in geschil is dat eiseres ten overstaan van een tweetal rapporteurs in het kader van mogelijke bijstandsverlening aan [naam budgethouder] op 20 juni 2019 desgevraagd niet heeft willen bevestigen dat zij de moeder van [naam budgethouder] is. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij zich niet kan voorstellen dat zij in dat gesprek zou hebben ontkend dat zij de moeder van [naam budgethouder] was, maar dat zij zich nog wel kon herinneren te zijn geschrokken van de vraag en daarna direct is weggegaan. De rechtbank ziet daarin in ieder geval een aanwijzing dat eiseres haar rol ten opzichte van [naam budgethouder] om haar moverende redenen niet wilde prijsgeven. Ten tweede staat vast dat eiseres formulieren heeft ondertekend waarin duidelijk staat vermeld dat er een verschil is tussen een formele en informele hulp en dat een formele hulp geen familie of partner mag zijn. Zo heeft eiseres het meldingsformulier Wmo ondertekend, waarbij in bijlage 1 het verschil is uitgelegd tussen formele en informele hulp. Dat eiseres die bijlage nimmer heeft gezien omdat, zoals zij aanvoert, haar dochter die bijlage niet zou hebben geprint om inkt te besparen, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu er op die bijlage wel handgeschreven cirkels zijn gezet. Dat betekent dat de betreffende bijlage wel degelijk geprint is. Ook constateert de rechtbank dat eiseres tezamen met haar dochter [naam budgethouder] een ‘Modelzorgovereenkomst van opdracht’ heeft ondertekend en bij De Bevelanden heeft ingeleverd, waarin onder punt 3 van die overeenkomst in schuingedrukte letters staat vermeld dat in een overeenkomst van opdracht de zorgverlener geen familie of partner mag zijn. Nu uit het persoonlijk plan blijkt dat [naam budgethouder] onder meer hulp nodig heeft met haar post/financiën, mocht van eiseres als ingeschakelde zorgverlener worden verwacht dat zij de formulieren die zij (mede)invult en ondertekent, goed doorneemt. Aanvullend acht de rechtbank het met De Bevelanden opvallend dat zowel eiseres als [naam budgethouder] in alle correspondentie nimmer kenbaar hebben gemaakt dat er sprake is van een moeder/dochter relatie, en in plaats daarvan telkens aan elkaar hebben gerefereerd in afstandelijke termen als ‘ [naam budgethouder] ’, ‘ [naam eiseres] ’. Ook dat wijst erop dat eiseres de intentie heeft gehad om de aard van haar relatie met [naam budgethouder] te verbloemen.
Alles tezamen genomen is de rechtbank van oordeel dat De Bevelanden aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres willens en wetens heeft meegewerkt aan het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie aan De Bevelanden (namelijk het niet vermelden dat er sprake was van een moeder/dochter relatie). De Bevelanden kon dan ook overgaan tot het van eiseres terugvorderen van de te veel verstrekte pgb gelden.
7.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 9 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.