ECLI:NL:RBOVE:2018:2309

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
ak_zwo_17 _ 2605
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget wegens opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 115.843,58 dat aan de broer van eiseres was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat eiseres opzettelijk hulp en assistentie heeft verleend bij het verstrekken van onjuiste gegevens door haar broer, die zorg ontving in de vorm van een pgb. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, had eerder besloten om het pgb in te trekken en het betaalde bedrag terug te vorderen, omdat uit onderzoek was gebleken dat de broer van eiseres niet de zorg had ontvangen waarvoor het pgb was bedoeld.

Eiseres en haar broer maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres stelde beroep in tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 20 maart 2018 werd het beroep behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeerde dat eiseres opzettelijk had bijgedragen aan het verstrekken van onjuiste informatie, aangezien zij de formulieren invulde en haar broer hielp bij het indienen van declaraties die niet overeenkwamen met de werkelijkheid.

De rechtbank overwoog dat de terugvordering van het pgb op basis van artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gerechtvaardigd was, omdat er sprake was van opzet en medewerking aan het verstrekken van onjuiste gegevens. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2605

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres en thuiszorgorganisatie] , te Enschede, eiseres,

gemachtigde: mr. I. Mercanoglu,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: A. Guliker.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2017 heeft verweerder het aan [naam broer] verstrekte persoonsgebonden budget (pgb) met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken. Bij besluit van gelijke datum is een bedrag ter hoogte van het betaalde pgb van € 115.843,58 van [naam broer] en van eiseres teruggevorderd (het primaire besluit).
Eiseres en ook [naam broer] hebben bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep van [naam broer] , gericht tegen de op zijn naam genomen beslissing op bezwaar, is geregistreerd onder nummer 17/2682.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep van eiseres is gevoegd met het beroep, geregistreerd onder nummer 17/2682, behandeld ter zitting, gehouden op 20 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en B. Nasseri Raveshti als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In de zaak 17/2682 wordt gelijktijdig afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1.
Eiseres staat sinds 12 juni 2014 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven met de [naam thuiszorgorganisatie] ’, gevestigd te Enschede.
1.2.
De broer van eiseres, [naam broer] (verder: [naam broer] ), heeft een indicatie voor huishoudelijke verzorging en een indicatie voor begeleid wonen. Hij ontvangt de zorg in de vorm van een pgb. [naam broer] is woonachtig in Zwolle.
1.3.
Tussen [naam thuiszorgorganisatie] en [naam broer] is met ingang van 1 juli 2014 een zorgovereenkomst afgesloten. Blijkens de zorgovereenkomst levert [naam thuiszorgorganisatie] [naam broer] hulp bij de huishouding, persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en tijdelijk verblijf (inclusief vervoer). Een nieuwe zorgovereenkomst voor dezelfde functies is ingegaan per 1 juli 2015. [naam broer] heeft ter verantwoording van zijn pgb ondertekende declaraties ingezonden.
1.4.
De Sociale Recherche heeft in opdracht van verweerder onderzoek gedaan. In dat kader heeft dossieronderzoek plaatsgevonden, is bij diverse instanties om inlichtingen verzocht, zijn waarnemingen verricht, zijn buurtbewoners uit de omgeving van het adres van [naam broer] als getuigen gehoord en is een verklaring van eiseres afgenomen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 juli 2017. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om tot de hierboven weergegeven besluitvorming te komen.
2.1.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit het onderzoek is gebleken dat [naam broer] zorg nodig heeft, en ook declaraties zijn opgesteld en ingediend voor aan hem verleende zorg, maar dat hij in de praktijk niet of nauwelijks zorg heeft ontvangen. Omdat [naam broer] met opzet onjuiste gegevens heeft verstrekt, en eiseres hem hierbij opzettelijk heeft geholpen, is de geldswaarde van het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget op de voet van artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van [naam broer] en eiseres gevorderd.
2.2.
Namens eiseres is -samengevat- aangevoerd, dat van haar niet kan worden teruggevorderd, omdat zij geen banden heeft met het college. De regeling derdenbeding was op datum in geding nog niet van toepassing. Ook is van opzet geen sprake, niet bij [naam broer] en niet bij eiseres. Bovendien is het onderzoek van verweerder niet zorgvuldig omdat de getuigen niet op juiste wijze zijn verhoord.
3. Ingevolge artikel 2.3.8, eerste lid, van de Wmo doet de cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 (beschikking op een aanvraag) of 2.3.6 (een pgb).
Het college kan op grond van artikel 2.3.10 van de Wmo, voor zover van belang, een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a.de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
(…).
Artikel 2.4.1 van de Wmo bepaalt:
Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.
Beoordeeld dient te worden of ten aanzien van eiseres is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 2.4.1 van de Wmo. Daarvoor is de vraag van belang of is aangetoond dat de budgethouder ( [naam broer] ) opzettelijk onvolledige of onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat eiseres daaraan opzettelijk haar medewerking heeft verleend.
3.3.
Uit de wetsgeschiedenis volgt, dat in het kader van artikel 2.4.1, eerste lid van de Wmo sprake is van “opzettelijk” en “medewerking verlenen aan” als een cliënt willens en wetens onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Iemand verleent medewerking aan het opzettelijke verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens als diegene de cliënt daarbij hulp of assistentie verleent, waardoor mede door zijn toedoen sprake is van het willens en wetens verstrekken van die gegevens. Verweerder zal moeten aantonen dat er sprake is van opzet of medewerking door daarvoor bewijs te leveren (Tweede Kamer, 2013-2014, 33 841, nr. 34, blz. 164-165, nota naar aanleiding van het verslag).
3.4.
In de uitspraak van heden in de zaak van [naam broer] , met registratienummer 17/2628, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht heeft besloten de aan [naam broer] toegekende maatwerkvoorzieningen met toepassing van artikel 2.3.10 onderdeel a van de Wmo in te trekken per 1 januari 2015 en met ingang van 4 mei 2017 de maatwerkvoorziening Beschermd wonen in natura te verstrekken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat na onderzoek van de Sociale Recherche is komen vast te staan dat [naam broer] niet de zorg ontving waarvoor hem de voorziening was verleend en het pgb niet was gebruikt voor het doel waarvoor het verstrekt was. Tevens oordeelde de rechtbank dat aan de zijde van [naam broer] sprake was van het opzettelijk verstrekken van onjuiste en onvolledige gegevens.
3.5.
Ook in de onderhavige procedure is naar voren gebracht dat van opzet bij [naam broer] geen sprake was. Daarvoor zijn geen andere argumenten naar voren gebracht dan in de zaak met registratienummer 17/2628; een afschrift van die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht. Deze argumenten zijn uitvoerig door de rechtbank besproken. De rechtbank verwijst dan ook naar datgene wat in die uitspraak is overwogen en beslist.
3.6.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag geplaatst of ook ten aanzien van eiseres sprake is geweest van opzet, in die zin dat eiseres opzettelijk medewerking heeft verleend aan het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens door [naam broer] , door hem bij het verstrekken daarvan hulp en assistentie te hebben geboden. In de procedure met nummer 17/2628 heeft de rechtbank overwogen dat eiseres voor [naam broer] de formulieren invulde en hem deze ter tekening voorlegde. Na uitleg over de opgave tekende [naam broer] . Op deze formulieren stond in strijd met de werkelijkheid dat hele dagen hulpverleners aanwezig zijn geweest. Dat het opzet van [naam broer] gericht was op het verstrekken van onjuiste gegevens heeft de rechtbank in de aangehechte uitspraak vastgesteld. Dat eiseres moest weten van dit opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens acht de rechtbank aangetoond, omdat die gegevens door haar werden ingevuld en zij, als eigenares van de onderneming [naam thuiszorgorganisatie] , de ware toedracht moest kennen zoals die uit het aan verweerders beslissing ten grondslag liggende onderzoek naar voren komt.
Eiseres heeft aldus opzettelijk hulp en assistentie verleend bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens. Verweerder kon dan ook overgaan tot het van eiseres vorderen van de waarde van de ten onrechte aan [naam broer] verstrekte voorzieningen.
3.7.
Dat terugvordering van eiseres niet mogelijk is omdat het zogenoemde derdenbeding eerst per april 2017 in zorgovereenkomsten wordt opgenomen, zoals namens eiseres is gesteld, is niet relevant. Verweerder heeft immers toepassing gegeven aan artikel 2.4.1 van de Wmo, zoals dat artikel per 1 januari 2015 luidt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. P.H. Banda en
mr. W.M.B. Elferink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter

Aangehecht: uitspraak inzake 17/2682

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.